Gepubliceerd op: donderdag 27 januari 2022

Delphine Lecompte – Slaap, slaap, slaap, heilige slaap

 

Slaap was vanaf ik me er bewust van was een probleem.

Als kind vond ik het bijzonder wreed dat ik vroeger dan mijn monsterlijke zondige valse grillige wispelturige gewelddadige opvoeders naar bed moest en ik verzette me met man en macht tegen de bedtijd, of ik verstopte me onder de tafel of liep weg, de duinen in. Mijn grootmoeder trachtte het ganse zware zwangere onheilspellende slaapritueel aantrekkelijk te maken door me wrede sprookjes voor te lezen en haar hart uit te storten over haar fobieën en existentiële crisissen. Maar ik bleef bedtijd haten. Niet vanwege de tijd die ik zou verliezen, maar vanwege de staat van absolute weerloosheid die op mijn lichaam zou geworpen worden en de schrik dat ik mijn tong zou inslikken of ontvoerd zou worden door piraten of door gangsters uit het Noorden van Frankrijk. ‘Hij is gestorven in zijn slaap,’ zei mijn grootvader op een dinsdag tijdens het middagmaal over zijn beste vriend Maurice de bulderende meubelmagnaat. Ik interpreteerde het zo: de slaap heeft de meubelmaker vermoord.

De slaap was een moordenaar, erger dan gif of de bliksem of een verkeersaccident. Dus probeerde ik wakker te blijven, en het lukte. Eerst tot middernacht, daarna tot 1u en zelfs 2u ’s nachts. Op den duur lukte het niet meer om in te slapen, ook niet wanneer ik het wilde. Ik sliep als een dier met veel natuurlijke vijanden: kort, alert, oppervlakkig, oncomfortabel, op de grond, opgerold, mezelf zo klein mogelijk makend.
Later probeerde ik ook staand te slapen, zoals olifanten en paarden. Maar ik kantelde, viel om en was opnieuw klaarwakker. Zittend aan het tafeltje in mijn slaapkamer waar ik aan mijn roman over diamanten en eekhoorns werkte lukte soms, maar op een nacht verwondde ik mijn voorhoofd aan een passer en mijn slaap aan een winkelhaak, en mijn grootvader moest me naar het ziekenhuis voeren en alles kwam uit. Het tafeltje verdween uit mijn slaapkamer.

Tijdens mijn eerste jeugdkamp sliep ik wel goed, vier weldadige nachten in een grote zaal tussen vreemde vriendelijke groezelige geruststellende fluisterende kinderen. Ik herontdekte de slaap, herwaardeerde de slaap, en ook tijdens de dagactiviteiten van het kamp viel ik in slaap. Wat iedereen hilarisch vond, de andere kinderen riepen aanmoedigend: ‘Val in slaap, val in slaap, val in slaap…’ En dan deed ik alsof en hoorde ik hun geamuseerd ongeloof.
Ik had de oplossing gevonden: ik moest proberen deel te nemen aan zo veel mogelijk kampen. Ponykamp, computerkamp, discuskamp, taalkamp, roeikamp, kookkamp, goochelkamp, turnkamp, vleermuistelkamp… Ik haatte de activiteiten, maar het slapen in groep was zalig. Mijn weerloosheid loste op en als er piraten of gangsters uit het Noorden van Frankrijk kwamen opdagen dan zou het kind dat het dichtst bij de deur lag meegenomen worden, niet ik.

Maar de kampen waren uitzonderingen en beloningen, en meestal was er de dagelijks sleur van de schooldag of de geforceerde jolijt van een ongewenste feestdag, met als grimmige afsluiter het naar bed moeten gaan. Mijn slaapkamer was een cel, ik wilde gordijnen, ik wilde de gordijnen weg. Ik wilde de bijbel op mijn nachtkastje, maar de bijbel hielp niet. Een lichtje moest branden. Het lichtje moest uit want het maakte me zichtbaar, het maakte me tot een doelwit van de bietebauwen en de Bende van Nijvel. Beren hielpen even. Pluchen beren als schildwachten aan het voeteneind van mijn bed. Ik salueerde en gaf ze lintjes en medailles. Ze hadden namen, temperamenten, excentriciteiten, favoriete maaltijden, en lievelingskleuren. Lievelingsdieren, lievelingsgetallen.
‘Heb je ooit een paarse okapi met 88 poten gezien?’
We plaagden elkaar, speelden spelletjes, en het vermoeide me en ik viel in slaap. Maar op een dag werden alle beren weggegeven aan de arme veel minder bevoorrechte en minder verwende kinderen van Marcella de nieuwe poetsvrouw. Het was mijn moeder die de beren weggaf, ze beweerde dat mijn kribbige dermatoloog haar de opdracht had gegeven. De beren waren slecht voor mijn eczeem. Ik was woest en ontroostbaar en radeloos, de slapeloosheid hervatte.

Vanaf mijn zevende had ik het lezen om mij door de slapeloze nachten te slepen. Ik las stripverhalen en boeken over het Wilde Westen. In stripverhalen werd slapen aangeduid met de laatste letter van het alfabet: zzzzzzzzzz. Indianen sliepen in een wigwam of tipi. Ik vroeg aan mijn grootouders of ik mocht slapen in een tent in de tuin. Het mocht, de boxerhond Fredo waakte over mij en ik sliep vredig en droomde over Jesse James en de Koude Oorlog.
Toen ik op mijn negende bij mijn moeder en mijn sombere mompelende zwartgallige hypochondrische stiefvader in Gent ging wonen ontdekte ik toevallig het masturberen, en het masturberen hielp me om in slaap te geraken. Maar na een uurtje werd ik alweer wakker en dan kroop ik uit het raam en op het dak. Het Gentse verkeer was ook ’s nachts druk en de Gentse katten waren veel ruiger en hitsiger en strijdvaardiger dan de katten van De Panne. De fabrieksrook en het licht van onnodige toxische chipbedrijven in de verte verdelgden de rijke sterrenhemel. Enkel de maan hield stand.

Hier begon mijn devotie voor de maan. Ik ging op zoek naar alle liedjes en spreuken en weetjes over de maan, en het indrukwekkende bijgeloof dat gepaard ging met de volle maan en de tijden van de maan die zowel krankzinnigheid als een zwangerschap konden beïnvloeden. Zowel ten kwade als ten goede. Ik was ervan overtuigd dat ik op de maan altijd uitstekend zou kunnen slapen, en dus onderzocht ik overdag de manieren, de mogelijkheden om er te geraken. Ik had geen wetenschapsknobbel, een raket in elkaar steken zou nooit lukken. Bovendien vond ik een raket te agressief, een invasie. Ongewenst bezoek. Tirannieke heerschappij. Ik wilde de maan niet bezitten, ik wilde slechts een nederige onderdaan van de maan zijn.
Dus bouwde ik een hele lange ladder, ik haalde mijn inspiratie van een schilderij van de vader van Noémie, een bedeesd koket anorectisch meisje uit de buurt. Haar vader was een surrealistische of symbolistische hobbyschilder die volgens mijn moeder afgrijselijke smakeloze bespottelijke werken maakte, maar mij spraken de werken aan. De ladder was geen succes, ik geraakte niet verder dan de bovenste verdieping van de uitgebrande schommelstoelfabriek. Ik was gedoemd om slapeloos te blijven.

Slechts toen ik werd opgenomen in het gekkenhuis lukte het slapen weer. Vooral wanneer mijn kamergenoten oude zachtjes dreinende depressieve drankzuchtige moederlijke kloeke klokkende vrouwen waren. Bedankt voor de slaap: Rosanne, Lut, Ginette, Rita, Sandra, Wendy, Heidi, Françoise. Maar ook hier werd mijn slaapplezier vergald, er werkte een sadistische nachtverpleger in het gekkenhuis en ik moest op mijn hoede zijn.
Na het gekkenhuis kwam ik terecht in enkele amoureuze relaties. In slaap vallen naast een man was prettig. Na een maaltijd. Na The Deer Hunter. Na een strandwandeling. Na een orgasme of twee.
Maar ik had ook geliefden die demonen en verslavingen herbergden, en zij waren steeds gespannen en agressief en onvoorspelbaar. Naast hen werd mijn slaap opnieuw broos en dun en onverkwikkelijk.
Ik heb alles geprobeerd om goed te kunnen slapen. Alles, behalve mediteren en kamillethee en walvisgeluiden. Ik heb er me bij neergelegd dat ik altijd een slechte slaper zal zijn. Ik sta op om 3u19 en dan eet ik vier chocoladerepen met bananenvulling, drink ik zwarte koffie, en schrijf ik een gedicht of een verhaal. Soms helpt het slaapgebrek om rare groteske originele beelden te creëren, maar meestal is het gewoon zeer lastig en deprimerend.

Het slaapgebrek compenseren met middagdutjes is een schabouwelijk idee. Die hazenslaapjes geven me de meest afschuwelijke huiveringwekkende nachtmerries en wanneer ik wakker word in een zonovergoten slaapkamer weet ik niet hoe oud ik ben en in wiens huis en in welk land ik ben terechtgekomen. Medicatie ja ja.
Medicatie. Misschien. Straks. Vanavond.
Maar eerst doen alsof ik een normale lucide klaarwakkere gezonde geestdriftige mens ben, kortom: de dag trotseren.

Over de auteur

Delphine Lecompte