Gepubliceerd op: zondag 16 januari 2022

Delphine Lecompte – Het heelal geeft me alweer een veeg uit de pan

 

Ik ben traag en klagerig vandaag
Mijn blinde buurvrouw luistert naar een schunnig sentimenteel liedje
Over verse lakens en zigeunerliefde, de boodschap is dat je de zigeunerliefde
Moet verkiezen boven het comfortabele bed, de siertegels, de zilveren visvorken,
De paardenstallen, de chroomkleurige keukenrobot, de gouden vogelkooi
Maar liefde is grillig en onverzadigbaar, en luxe is robuust en heilzaam
Ik verbleef eens in een paleis
Het was het paleis van de oude kruisboogschutter en ik mocht eten wat ik wilde
Ik at voornamelijk ansjovisslierten, rapen, appels, degoutante blokken fazantenpaté,
Victoriaanse dasspelden, pretentieuze kwarteleieren, en allesbehalve boerse citroentaarten
Bijna nooit at ik een marsepeinen circusleeuw met een vernederende slecht
Zittende fez op zijn fiere manen en een domme geborduurde gilet aan zijn trotse torso genaaid.

In het paleis van de oude kruisboogschutter mocht ik ook baden nemen bij de vleet
Ik had een groot bed dat ik niet moest delen met de geriatrische kolonialistische misogyne sater
En ik droomde bijna altijd dat ik een volmaakt gelukkige Chinese boekbindster was
Met als hobby de vlinderslag op hoog niveau
Nu ben ik alleen, verbannen uit het paradijs
Mijn kleine huurhuisje doet me hoesten, geeft me jeuk en zelfmoordneigingen
Ik ga naar buiten en koop een bronzen grondeekhoorn in een rommelwinkel
Uitgebaat door een roodharige man die vroeger een beroemde astronaut was
Hij viel in ongenade door een plasincident, in ongenade of door de mand
Het heeft geen belang meer, ik snuister nog wat rond.

De roodharige rommelwinkeluitbater zegt met overslaande stem: ‘Je doet me denken
Aan mijn jongste nichtje, ze werd vorige week in Kreta doodgemept
Door een meute sinistere zadelmakers of goochelaars, zomaar.’
‘Doodgemept! Wat een vreemde woordkeuze…’
De bedeesde zeepzieder betreedt de rommelwinkel en negeert me koninklijk, triomfantelijk, wreed
Hij koopt een accordeon en een pluchen orang-oetan voor een jarige chrysantenkweker,
En een porseleinen muis op een porseleinen stuk kaas voor zichzelf, de muis heeft doffe ogen
De orang-oetan daarentegen ziet eruit alsof hij met groot gemak en veel plezier
Op zijn eentje amok zou kunnen maken in alle discotheken van Macedonië
Ik zeg tegen mezelf: ‘Nee, je bent geen verwend nest. Beschuit, hardvochtigheid, habbekrats.’

Dan verlaat ik de rommelwinkel en besef ik zeer snel
Dat ik geen bronzen grondeekhoorn nodig heb, overbodige ballast
Ik geef de bronzen grondeekhoorn weg aan een gluiperige kooivechter
Die de bijsluiter van een krachtige pijnstiller versnippert op een bankje in het Astridpark
Hij is verbijsterd en meteen daarna dankbaar, zo ontzettend dankbaar
Hij wil iets teruggeven, hij geeft me een sticker van een orka
Ik neem de sticker verlegen aan en verlaat het park zonder om te kijken
Ik solliciteer onwillig en met nerveuze vlekken in mijn gezicht in een hertenragoutbedrijf
Ze nemen me niet aan, ik boezem geen vertrouwen in.

Er komen veel dieren voor in dit gedicht, maar ze zijn allemaal dood
Gelukkig kom ik op de valreep een weggelopen baardagame tegen
In de Joe Englishstraat, ik ken deze straat op mijn duimpje
Ik raak de baardagame aan, ik zeg: ‘Hocus pocus, zeewier, havermout. Ja, ik ben een wrak.’
Ik til de baardagame op en draag hem naar zijn tragische baasje
Een voorheen joviale blijmoedige evenwichtige stukadoor die in een diepe depressie sukkelde
Nadat zijn dochter stikte in een courgetteschijfje meer dan vijf jaar geleden
Het courgetteschijfje was rauw, was bestemd voor de baardagame
En sinds de dood van zijn dochter vindt de stukadoor het moeilijk
Om de baardagame niet te haten en af te ranselen met vochtige espadrilles,
Hete speculaasplanken, opgezette lavameeuwen en zwiepende duikbrilelastiekjes.

De stukadoor is dankbaar, zo ontzettend dankbaar
Hij wil dat ik aan de grote tafel in de woonkamer van zijn duurste wijnen
Van zijn warmste zandkoeken, en van zijn dikste boeken over Eskimo’s
En kalkoenen geniet, ik zeg eerlijk: ‘Ik kan het niet.
Het spijt me, voorheen joviale blijmoedige evenwichtige stukadoor
Maar ik kan niet genieten op commando.’
Toch forceer ik mezelf: ik drink drie glazen donkergele wijn, maak vierentwintig
Hete zandkoeken soldaat, en laaf me aan de glanzende foto’s van stuurse goddeloze
Wantrouwige Eskimo’s, en aan de rare wetenschappelijke tekeningen van
IJdele mondaine imbeciele kalkoenen.

Het helpt, vooral de Eskimo’s helpen
Vooral hun goddeloosheid helpt me vooruit
Ik zeg tegen de stukadoor: ‘Ze wilden me niet aannemen in het hertenragoutbedrijf,
Nu kan ik erom lachen maar een uur geleden wilde ik zelfmoord plegen
Met een hoefijzer, ik weet het: knullig en vulgair.’
We spelen een kaartspel
Ik begrijp de regels niet en algauw draag ik geen kleren meer
Naakt liefkoos ik de baardagame van de stukadoor, hij lijkt als twee druppels water
Op de racistische fietsenmaker van De Panne die de lotto won
En verhuisde naar Bangkok waar hij zijn draai niet vond en zijn nek brak in april 1999.

De voorheen joviale blijmoedige evenwichtige stukadoor trekt zijn sokken uit
Ik hou van zijn mooie krachtige voeten
Ik zeg: ‘Je voeten zijn te mooi en te krachtig, mag ik ze verminken met mijn oestermes?’
Het mag
Ik vermink de voeten van de stukadoor met mijn oestermes
Ik ga kundig en grondig te werk
We worden allebei vrolijk van de verminking, zo ontzettend vrolijk
Straks denken ze nog dat we genezen zijn, zo ontzettend gezond.

Over de auteur

Delphine Lecompte