Delphine Lecompte – Geen koeien, saaie nuttige gordijnen, praatjes, miskraam, en nog steeds geen soelaas in zicht
De wanhopige kiwisorteerder kastijdt zichzelf met een dode patrijs op een golfbreker
Van ver lijkt de dode patrijs op de gestolen tooi van een Guinese sjamaan
Mijn tandvlees is ontstoken en gisteren had ik een miskraam
Om maar te zeggen: het leed van de wanhopige kiwisorteerder interesseert me niet
En hij haalt zijn schouders op wanneer ik spreek over mijn miskraam
En wijs naar mijn ontstoken tandvlees, alsof er een verband is tussen die twee
Niettemin neemt hij me mee naar de cinema om me op te beuren
Ik neem me voor om speciale aandacht te schenken aan de koeien
En aan de gordijnen in de film, maar er komen geen koeien voor in de film
En de gordijnen zijn niet weelderig, niet opzienbarend, niet symbolisch, vatten geen vlam.
Na de film drinken we kriekenbier in een herberg met dollende varkenshoeders
En apathische prinsessen op het behang, de wanhopige kiwisorteerder spreekt langzaam
Over zijn vader die hij niet naar de kroon wist te steken
Zijn vader was bijna alles: een oppervlakkige windzeilkampioen, een bevlogen
Poolreiziger, een sardonische paardengokker, een cynische struisvogelkweker,
Een blasfemische horlogemaker, een argeloze zeppelinbouwer, en een knullige
Sproeterige ontwapenende parapluverkoper, in die laatste hoedanigheid
Trouwde hij met de moeder van de kiwisorteerder
Maar de moeder van de kiwisorteerder stierf in Jeruzalem aan bloedkanker
De moeder was niets: ze had geen beroep en er zaten altijd klonters in haar kaassaus.
Haar sterrenbeeld was erbarmelijk en haar mond leek op een ontevreden ara
Ze riep ook dingen, lukrake vloeken en altijd opnieuw de woorden ‘trechter’ en ‘haverklap’
Tijdens de playbackwedstrijden en bescheiden orgiën en avonden gewijd aan Pluto
Die de vader van de wanhopige kiwisorteerder soms organiseerde in de woonkamer
Meestal draaiden de evenementen om de vader, hij was het middelpunt
Maar soms was er dus ook een thema-avond over een planeet of een nevel
En dan werd de kleine toekomstige kiwisorteerder wakkergemaakt en gemolesteerd
Door een of andere frauduleuze astronoom, en achteraf werd hij door niemand geloofd
Behalve door zijn moeder, maar zij was ziek
Ik vraag: ‘Waarom stierf je moeder aan bloedkanker in Jeruzalem?’
‘Het was de enige plek ter wereld waar ze naar waarde werd geschat
En haar sterrenbeeld had er geen belang en haar glimlach was er charmant
Als een omgekeerde ladder, ze vloekte er niet en de enige woorden
Die ze riep waren ‘rivier’ en ‘pennenzak’, aanvaardbare woorden, poëtisch zelfs, rivier dan toch.’
Ik zeg: ‘Pennenzak is met een beetje goede wil ook poëtisch.’
‘Zwijg en trakteer me op een pannenkoek!’
Ik trakteer de wanhopige kiwisorteerder op een pannenkoek
De pannenkoek lijkt op een verbeten bietenboer die zijn schamele toxische
Erf en zijn magere eend en zijn profetische teckel in Tsjernobyl weigert in de steek te laten
De wanhopige kiwisorteerder eet met lange tanden
Ik zeg: ‘Ik had een miskraam gisteren, de gynaecoloog droeg onder zijn witte schort
Een sweatshirt van The Grateful Dead. Er stond een smaakvolle foto van een burleske
Uitgeregende folklorestoet ter ere van een Bretoense bossater op zijn schrijftafel.’
De kiwisorteerder zegt: ‘Ha ha ha!’
Ik verzin niets
Ik kijk naar mijn handpalm, precies de handpalm van een louche televisiepriester
Ik verlaat de herberg zonder afscheid te nemen van de wanhopige kiwisorteerder
Zo wanhopig is hij niet
Ik ben een stuk wanhopiger, maar het is geen wedstrijd
Op de dijk zie ik de analfabetische jongenshoer mismoedig spelen
Met een klein paars kameeltje, hij laat het kameeltje draven
Over de vensterbank van mijn ex-leraar aardrijkskunde, heen en terug.
Mijn ex-leraar aardrijkskunde heeft me eens ontvoerd toen ik twaalf was
Of jonger
In de stad van de brandstapel van Jeanne d’Arc propte hij veel te vlug
Geglazuurde taartjes in mijn mond, ik dreigde te stikken
Een melancholische baggeraar redde mijn leven, hij viste de taartjes uit mijn keel
En maakte zich kwaad op mijn ex-leraar aardrijkskunde
Die liet het niet aan zijn hart komen en ’s avonds in de hotelkamer
Penetreerde hij mijn aars en vagina en oren met vreemde gekartelde zadelmakermaterialen,
Gereedschap, instrumenten, ze roken naar opgejutte komodovaranen
En verder herinner ik me niets.
De analfabetische jongenshoer staakt zijn mismoedige spel
Met het kleine paarse kameeltje en hij streelt mijn handrug
Ik kus zijn frêle ellepijp en zijn misvormde pols
Nu wandelen we traag naar het parkeerterrein van de gesloten schommelstoelfabriek
Het is goed vertoeven daar, een soort limbo maar paradijselijker
We vallen in slaap tussen gesluikstorte huzarenkostuums en gesmolten sextanten
Ik droom dat ik een honderdjarige imker ben, dapper en onbevreesd
Martel ik een minderjarige degenslikker en een pas gepensioneerde politieagent
Later in de droom word ik opnieuw mezelf, in een duikboot valt
Een Finse hoedenmaakster me aan met een ivoren vuistje en een Beierse taartschep.
De taartschep richt de grootste schade aan
Ik word wakker
De analfabetische jongenshoer slaapt nog
Op het dak van de schommelstoelfabriek vechten een taxidermist
En een schietkraamuitbater om een lelijke goedkope toilettas met rode stippen
Maar misschien is de inhoud waardevol en belangrijk.