Gepubliceerd op: zondag 23 januari 2022

Delphine Lecompte – Frauke naast de composthoop

 

Het kost me moeite om te luisteren naar de klachten van Frauke
Naast de composthoop, ze heeft een nieuwe nier nodig
Haar gezicht is opgezwollen waardoor ze er sympathieker uitziet dan vroeger
Vroeger waren we bondgenoten en we verbrandden eens voor de grap
De carnavalskostuums van haar luide vulgaire vader: vampier, pastoor en piraat
Zijn hobby was opvallend secuur en sereen: het koesteren van bonsaiboompjes
Zijn beroep was verdomd puur en geëngageerd: mensen met gebroken wervels
Opnieuw leren ademen en lachen en spreken en slikken en stappen
En daarna opnieuw leren boodschappen doen, opnieuw jaarlijkse tandcontrole,
Opnieuw trollenbeeldjes met paarse haren verzamelen, opnieuw naar zielloze
Toneelvoorstellingen gaan, opnieuw hunkeren naar rashonden en sporthorloges,
Opnieuw paaseieren rapen, en opnieuw belang hechten aan zwembekers en tombolaprijzen
Met andere woorden: opnieuw leren deelnemen aan de ellendige ledige deprimerende
Monotone giftige bikkelharde materialistische waanzin van de moderne maatschappij.

Maar ik verloor Frauke uit het oog
En twee decennia verstreken, Frauke trouwde met een gierige
Doch vrij normale, plichtsbewuste zadelmaker met kleine slimme onderzoekende boktoroogjes
De moeder van Frauke was een chagrijnige vroedvrouw, maar wel attent
Onverwacht liefdevol soms, ze bracht eens een pluchen vleermuis voor me mee uit Londen
Eigenlijk wil ik niemand tegenkomen uit mijn verleden
Ik gooi mijn kapotte sandalen op de composthoop en zeg tegen Frauke:
‘Nu moet ik afscheid nemen, ik heb beloofd aan een blinde beiaardier
Dat ik deze avond zijn rug zou wassen en zijn schorseneren zou schillen.’
‘Ik hou je niet tegen,’ zegt Frauke ontgoocheld, ze kijkt kinderlijk beteuterd.

Ik loop, maar ik loop niet naar het huis van de blinde beiaardier nee
Ik loop naar de hoeve van de weergaloze bietenboer ja
Hij redde eens mijn leven in een mistroostig Bulgaars pretpark
Een roofvogeltemmer viel me aan met een ijspriem en de bietenboer kwam tussenbeide
Ik was nog maar een kind, mijn opvoeders waren oliebollen aan het eten
En aan het kibbelen over de weekendregeling naast de ezel die chocoladen muntstukken scheet
Mijn vader had een eetstoornis, hij kotste de oliebollen uit in het spookhuis waar het niet opviel
In een trog gevuld met spinrag en fluorescerende skeletten
Het viel wel op, hij werd uit het pretpark gezet
Mijn moeder was solidair en volgde hem, ik bedankte de bietenboer
En hij zei: ‘Ik had meteen in de gaten dat de redding niet zou komen van je ouders
Ze zijn geen harteloze monsters, maar fantastische helden zijn ze evenmin.’

Toen stond ook ik buiten aan de poort van het mistroostige Bulgaarse pretpark
Was ik zes?
Zes dan maar
Ik zei tegen mijn opvoeders (vooral tegen mijn moeder): ‘Jullie zijn geen harteloze monsters,
Maar fantastische helden zijn jullie evenmin. Zo, ik heb mijn zegje gezegd.’
Mijn ouders gierden van het lachen (vooral mijn vader die nochtans geen gulle lacher was)
Ze gooiden me in de lucht en ik kreeg zomaar een xylofoon en een pyjama met uilen
Het werd toch nog een fijne dag en ik vergat de ijspriem
Maar ik zou nooit de haat in de ogen van de roofvogeltemmer vergeten
En dat mijn vader had gekotst in die sinistere trog in het spookhuis
Dat zou ik ook nooit vergeten, het zou zelfs een obsessie worden
En op den duur ging ik hem imiteren.

De weergaloze bietenboer zegt: ‘Je bent afwezig, daar kan ik niet goed tegen.’
Op het televisiescherm van de bietenboer wordt een prachtige schreeuwerige atletische
Blondine met hoge bolle borsten vermoord door een anemische en vereenzaamde taxidermist
Dan eindigt de film en leidt een joviale astronoom met een lodderoog een documentaire in
Over de Maya’s die meer wisten over de gordel van Orion dan wij
Maar de documentaire wordt onderbroken omdat een imker
In de buurt van Nazareth drie medewerkers van een pruikenwinkel gegijzeld houdt
Niemand begrijpt waarom, maar er wordt druk gespeculeerd
Daar doet de weergaloze bietenboer niet aan mee.

Hij zegt: ‘Mensen met hun pedante praatjes, ze zouden beter hun mond houden
En naar mijn hoeve komen om me in de watten te leggen.’
‘Maar ik ben toch gekomen?!’
‘Ja.’
Ik leg de weergaloze bietenboer in de watten
Eerst was ik zijn rug en daarna schil ik zijn schorseneren
Ik snij per ongeluk in de muis van mijn hand
Ik huil deerniswekkend alsof ik zopas ooggetuige ben geweest van een oneerlijke lynchpartij
En van een teleurstellende vuurwerkshow op het strand van De Panne.

Ik vraag aan de weergaloze bietenboer: ‘Moet ik een nier afstaan aan Frauke?’
‘Nee.’
De imker heeft zich overgegeven maar de documentaire over de Maya’s wordt niet hervat
De rest van de avond kijken we naar dikke schichtige vlekkerige tienermoeders
Die worden betrapt op winkeldiefstallen en openbare dronkenschap
De schorseneren branden aan en de rug van de bietenboer wordt opnieuw vuil
Om middernacht ga ik naar huis, de maan is uiteraard het sympathiek geworden
Gezicht van Frauke en de sterren zijn wegslingerende ingewanden, voor eeuwig en altijd
Gezond, amen en trap het af.

Over de auteur

Delphine Lecompte