Delphine Lecompte – Deze vogelverschrikker, dit dieptepunt
Om 2u ’s nachts ben ik tijdelijk speels
Maar ik vind geen vriendjes, ik kom enkel analfabetische jongenshoeren
En necrofiele tegelleggers tegen op het parkeerterrein van het slachthuis
Gespecialiseerd in varkens en kalkoenen
Varkens zijn stoïsch op weg naar de executie, en kalkoenen vergeten even
Dat ze kalkoenen zijn, en als je goed luistert kan je ze net voor
De guillotine dichtklapt horen zeggen: ‘Deze vogelverschrikker, dit dieptepunt.’
Meer zeggen ze niet, het is voldoende
Het is huiveringwekkend en spiritueel, ik ga op zoek
Naar een ander speelterrein: de fietsenstalling van het oogziekenhuis.
Als je lang genoeg leeft word je blind
Als je de liefde bedrijft met een familielid dan moet je een stok nemen
En je oogbol uit je kas halen als een marshmallow boven het scoutskampvuur
Je kan blind geboren worden, maar de meeste schepselen worden doof geboren
Vooral witte honden, hoe ga je om met een dove hond?
Vriendelijk, geduldig, genadig
Daar heb je de dubbelganger van de Bulgaarse laminaatverkoper
Hij wil met me spelen, hij steekt voorzichtig een ivoren alligator in mijn aars
Verticaal, anders zou het sadisme heten.
De mystieke chrysantenkweker betreedt de fietsenstalling
En zegt half-ernstig: ‘Viespeuken!’
De dubbelganger van de Bulgaarse laminaatverkoper trekt de ivoren alligator
Uit mijn aars en loopt beledigd weg, ik vraag aan de mystieke chrysantenkweker:
‘Is je vader nog steeds een racistische fietsenmaker met een hart van goud?’
‘Ja.’
We delen een marsepeinen fazantenjager met teveel noten op zijn zang
Althans zo ziet hij eruit, de sterren zijn niet magnifiek
Ik weet zelfs niet of het sterren zijn, mogelijks zijn het slechts vliegtuigen
Op weg naar Litouwse gehuchten waar wurgmoorden en civetkatmishandelingen
En aanslagen op volstrekt onschuldige taxidermisten schering en inslag zijn.
Plots moet ik denken aan Linda van het gekkenhuis in Knokke
Blonde hoekige stuurse Linda met de dure lingerie
Alle kleuren, maar ik herinner me enkel een groene beha
En oh ja ik moest hartelijk lachen toen ze de valse wrede sinistere
Nachtverpleger beschuldigde van de diefstal van een ring een erfstuk
Hij had de ring niet gestolen, maar hij had ongehoorde onbetamelijke dingen
Uitgestoken met de genitaliën van de jongste magerste patiënten met het kleinste netwerk
Met de minste familieleden buiten het gekkenhuis, zelden bezoek
En dus was het fantastisch dat Linda werd geloofd
Wij de jongste magerste patiënten met het kleinste netwerk, met de minste familieleden
Buiten het gekkenhuis, zelden bezoek
Werden nooit geloofd, nog steeds niet.
De mystieke chrysantenkweker zegt: ‘De wereld is een mooie plek
Als je kan vergeten dat ze bevolkt wordt door incestueuze imkers,
Berouwvolle kindermoordenaars en fiere walvisvaarders.’
Ik zeg: ‘Ik heb niets tegen berouwvolle kindermoordenaars.’
Dan betreedt een droevig versleten schimmelpaard de fietsenstalling
Zijn vermoeide staart gaat de lucht in en hij schijt blinkende dasspelden
En doffe wasserettejetons op de grond
De mystieke chrysantenkweker raapt de dasspelden op
En ik kan de wasserettejetons goed gebruiken
De oude kruisboogschutter wil mijn kleren niet meer wassen
Sinds ik zijn sierborden gekregen van een bevriende kolveniersgilde uit Tilburg
Heb weggegeven aan een bijzonder antipathieke stukadoor met een cavia en een lodderoog.
De zon komt op en ik val in slaap naast de fiets
Van een mislukte berentemmer met cataract
Maar na de operatie mocht hij niet naar huis fietsen
Het was een te groot risico en dus kwam zijn zus hem oppikken
Met haar zwarte jeep en daarom staat de fiets van de mislukte berentemmer
Nog in de fietsenstalling van het pastorale oogziekenhuis
Ik droom dat ik kwaad rondloop in een wanordelijke wekkerwinkel
En dat ik lukrake boomchirurgen aanval met een vacuümverpakte makreel
Mijn neus is bevallig in de droom en mijn borsten zijn gigantisch
En dus verdragen de lukrake boomchirurgen mijn kattenkwaad met de vacuümverpakte
Makreel, ze bedekken mijn kattenkwaad met de mantel der liefde
Voorbehouden voor mooie mensen, ja.
Ik word wakker en weet meteen dat ik een wanstaltig geniepig chagrijnig
Eczeemgedrocht met een schrale boezem en een afgrijselijke scheve neus ben
En dan?
En dan herinner ik me de wasserettejetons me geschonken
Door een droevig versleten fabelachtig onvergetelijk schimmelpaard
Ik ren naar mijn huis en prop zo veel mogelijk vuile kleren
In een geruite plastieken zak van een lugubere supermarktketen die niet meer bestaat
Ik wandel traag en zwetend naar de wasserette in de Ezelstraat.
God is er niet
Ik schreef eens dat ik God tegenkwam in de wasserette
Het was geen leugen en het was in deze wasserette dat ik Hem tegenkwam
Maar vandaag moet ik het zonder God stellen
Een sjamanistische touwslager vraagt: ‘Wanneer mag ik je folteren
Met mijn verzameling doordeweekse zeeflepels uit Bremen in een roeispanenhangar?’
‘Nooit!’
‘Jammer.’
Met propere kleren keer ik tenslotte terug naar mijn woning
Nu zit ik in de zetel, als een banale onaantrekkelijke blinde sterveling
Ik bel mijn moeder op maar ik weet dat ze niet kan opnemen
Want ze is alweer de liefde aan het bedrijven met twee corrupte degenslikkers
En zeventien Montenegrijnse messenslijpers in de tuin van een populaire
Kannibalistische luchtballonvaarder
Uit verveling teken ik schizofrene alpacafokkers op mijn handrug
Ze lijken helaas op pedante onderwaterlassers.