EI 297: Annemarie Estor – Schaam je niet voor je spuug
Schaam je niet voor je spuug!
En schreeuw het
in het gezicht van het Noorderlicht!
Mensen zijn prutsers,
prutsers met plannen,
prutsers met potsierlijke plannen
in dreunende bulldozers!
Ga tekeer!
Tegen de doortrapsten onder hen!
Want ik zeg je:
Ik ruil
duizenden vergaderuren
voor een morgen lijsterzang.
Dit gedicht is syntactisch interessant. In V2 staat het onpersoonlijk voornaamwoord het. Redekundig is dat een voorlopig lijdend voorwerp. Het echte lijdend voorwerp staat in de 3e strofe en omvat daarvan de gehele, 4-regelige opsomming:
Mensen zijn prutsers,
prutsers met plannen,
prutsers met potsierlijke plannen
in dreunende bulldozers!
Verder valt op dat er in het gedicht drie keer een imperatief wordt gebruikt: in V1, V2 en V8. Het betreft steeds een zogeheten adhortativus: een aansporing. De imaginaire lezer wordt eerst aangemoedigd zich niet te schamen en vervolgens aangezet tot schreeuwen en tekeer gaan. Opnieuw een opsomming.
In de 4e strofe, V9 staat een ellips. Dat is een gekortwiekte zin zonder onderwerp en gezegde. Hierdoor krijgt de daarin verpakte boodschap een extra dimensie. Die boodschap is fel en kant zich nadrukkelijk tegen de doortrapsten onder hen. En die hen zijn onze bestuurders en nachtwakers; voor de dichteres echter de wolven in schaapskleren. In de uit slechts één versregel bestaande 5e strofe schrijft Estor : Want ik zeg je. Vroeger zou men hebben kunnen formuleren: ik zegge en schrijve. Daarmee wordt bedoeld: om precies te zijn, is het slechts dit, wat ik bedoel. En dan volgt de laatste, verklarende strofe waarin de ik-figuur – vermoedelijk de dichteres zelf – zegt wat zij bedoelt en waarvoor zij kiest.
Het gedicht klinkt daarom als een strijdlied. Een lied waarin onmacht en wanhoop doorklinkt. Ook een protestlied waarin tekeer gegaan wordt tegen al die prutsers die vanuit hun toegewezen macht het leven regelen, vastleggen, beknotten, controleren en afvinken. Vooral hun plannen worden verfoeid. Die zijn altijd opgesmukt met mooie praatjes: potsierlijke plannen die hun ware aard verhullen en alles – in het bijzonder de natuur – kapotmaken, wat door veel kabaal makende dreunende bulldozers wordt gevisualiseerd. De ik-figuur is heel boos! Maar tot wie richt zij zich?
Die vraag wordt niet expliciet beantwoord. In het gedicht is geen specifieke groep die wordt aangesproken zoals dat bij illustere voorgangers als Henriette Roland Holst en Willem Asselbergs het geval is. Toch is er een aanwijzing. Die staat al in de eerste versregel: Schaam je niet voor je spuug! Spuug verwijst naar mondspeeksel. Het gaat waarschijnlijk om de massa, om gewone mensen die – als ze kwaad zijn – nogal eens mondvocht afscheiden. In overdrachtelijke zin gaat spuug niet altijd gepaard met beheersing, maar eerder met niet-uit-je-woorden-kunnen-komen. Het is furie, razernij of drift bevochtigd met speeksel. Maar – zo zegt de ik-figuur – schaam je daar niet voor. Het is authentieker dan al het andere, zoals de witte boorden en grijze pakken-outfit van al die prutsers die hun praatjes ontlenen aan hun duizenden vergaderuren.
Wat de ik-figuur nadrukkelijk te berde brengt, is het alternatief voor die dolgedraaide groei- en regeleconomie. Dat is de schreeuw naar het Noorderlicht in V3, naar dat mysterieuze natuurverschijnsel. Een verschijnsel dat de schoonheid en ondoorgrondelijkheid van de natuur symboliseert. Alsof het Noorderlicht de mens moet verlichten en hem moet aanzetten op zijn rentmeesterlijke schreden terug te keren.
Een alternatief – hoewel niet voor iedereen realiseerbaar – treedt eveneens op de voorgrond in de laatste strofe van het gedicht, waarin de ik-figuur klipp und klar zegt:
Ik ruil
duizenden vergaderuren
voor een morgen lijsterzang.
De vergaderingen zullen echter tot in lengte van dagen voortduren. En daarom zullen bulldozers blijven dreunen met achter zich hun vernietigende spoor totdat ook de laatste lijster in kwijnend, bladerloos geboomte zijn dodenzang zingt.
Annemarie Estor
Onster Target
Uitgeverij PoëzieCentrum
ISBN 9789056554095