Delphine Lecompte – De bedeesde zeepzieder en de Krabnevel
De bedeesde zeepzieder kijkt verbijsterd naar de hemel
Hij is goddeloos, corrupt, ruimdenkend, gierig, zorgzaam, fijngevoelig,
Wreed, koddig, elegant, venijnig, wrokkig, ruwhartig en ironisch
Zo werd hij geboren en ook een beetje opgevoed
Ik ben zijn tegenpool en ik wil hem molesteren
Ik sla hem gade vanuit een koeienstal, koeien zijn heilig
Maar eekhoorns en okapi’s zijn dat ook, ik denk aan mijn nukkige groteske moeder
Die me gisteren uitlachte omdat ik het woord ‘cakejes’ verkeerd uitsprak
We zaten aan de keukentafel, we aten geen cakejes
We aten helemaal niets, we spraken over hersentumoren en geldzaken.
Mijn moeder heeft hersentumoren en ik heb problemen met de fiscus
Het is allemaal heel plat en prozaïsch
Nochtans hunker ik naar het verhevene, naar het spirituele
Ik draai me om naar de drie koeien, de drie gratiën
Ik zeg tegen de overduidelijk leidster, de koe met de vochtigste snuit
Ik zeg: ‘Ik wil dat de Krabnevel uit de hemel valt en een net spant,
Net genoeg net om de bedeesde zeepzieder en mezelf te bundelen
Ik wil tegen hem geprest worden en zijn warme adem voelen in de kuil
Die mijn sleutelbeenderen maken wanneer ik mijn schouders ophaal
Ik wil genoeg bewegingsruimte om mijn schouders op te kunnen halen
En ik wil dat de Krabnevel me gaten gunt zodat ik mijn moeder nog kan zien
En zodat ze kleine marsepeinen kompaskwallen op mijn tong kan leggen
En me foto’s kan tonen van spartelende gekantelde insecten, dappere corrupte
Marktkramers en Ierse kinderen die uit verveling een paard martelen, een oude knol.’
De koe de heilige leidster kan me niet geven wat ik wil
Mijn neus begint te bloeden en de zon komt op
Ik verlaat de stal, de bedeesde zeepzieder zit in het gras
Hij amputeert zijn kleine teen met de snavel van een opgezette kraanvogel
Zelfs zijn zelfverminking is poëtisch en bedaard
Ik kan zoveel van hem leren, maar ik wil niets van hem leren
Ik wil een kom kervelsoep of havermoutpap over zijn hoofd gieten
Om hem te vernederen, om een reactie uit te lokken
Maar hij reageert nooit op mijn kleurrijke baldadige extatische kattenkwaad
Ik zeg tegen de bedeesde zeepzieder: ‘Er zijn twee manieren om te kijken
Naar deze neergedaalde Krabnevel: een liefdevolle mantel of een versmachtend net.’
Maar de bedeesde zeepzieder ontkent de Krabnevel en negeert mij
Ik ren
Ik ren de stad in
In het eerste de beste winkelcentrum koop ik dure paarse lingerie
En de eerste letter van mijn voornaam om aan mijn nek te hangen
Ik doop mijn hand in de fontein, de loodgieter van mijn grootmoeder
Maakte me wijs dat mensenhanden de schubben van vissen kunnen verbranden
Maar later leerde ik dat het omgekeerde waar is: de schubben van vissen
Kunnen mensenhanden voorgoed om zeep helpen
En dus ben ik bang van vissen, maar nog banger van vogels en matrassenverkopers.
Ik verlaat het winkelcentrum en op het parkeerterrein van het folkloremuseum
Kom ik de mystieke chrysantenkweker tegen
Hij zegt: ‘Ik heb eergisteren een vereenzaamde taxidermist neergestoken
Met een schaapscheerdersschaar, en daarna? Daarna heb ik doodgemoedereerd
Een communielam soldaat gemaakt in zijn keuken
Aan het prikbord hing een krantenartikel over een neergestort vliegtuig
Vol succesvolle rugbyspelers, de helft ging dood en de andere helft werd kannibaal
Na het communielam kreeg ik zin in seks met een loensende ex-mandenweefster
Maar ik heb geen loensende ex-mandenweefster gevonden en dus moest ik
Genoegen nemen met mijn vrouw, een puriteinse bobijnster zoals je weet.’
We betreden het folkloremuseum en strelen de houten neuzen van de gemeenste poppen
De mystieke chrysantenkweker krijgt een hartaanval en wordt afgevoerd
Door twee ambulanciers die vroeger ergerlijke fezelende fazantenjagers waren
Ik drink een aardbeimilkshake in de kantine van het folkloremuseum
Was ik ooit eenzamer?
Ja, vaak
Mis ik mijn vader?
Nee, nooit
De analfabetische jongenshoer komt tegenover me zitten
Er staat een postcode op zijn trui, de postcode van Beverly Hills.
Ik trakteer de analfabetische jongenshoer op een pizza met artisjokken
De artisjokken lijken op de houten dieren uit Keulen
Waar mijn imbeciele neefje Thomas zo graag mee speelde
En waarmee hij mij trachtte te penetreren op de ochtenden van feestdagen
Het waren wilde dieren, exotische dieren, de typische: giraf, zebra, olifant, krokodil
Ik hield van Thomas, we waren even oud en we waren de enige kinderen
Die van de Bijbel en van bier hielden
Maar ook van West Side Story en van het spookhuis van Veurne.
De analfabetische jongenshoer zegt: ‘De artisjokken lijken op
Primitieve tekeningen van lelijke gefnuikte rancuneuze buiksprekers
Die gestrande potvissen doen ontploffen, het stinkt zoals alles wat ze ondernemen.’
We verlaten het folkloremuseum en overvallen succesvol
Een wanordelijke wekkerwinkel, de buit is mager: vijftig euro
En een dwaze stilstaande klok met twee verliefde muizen wier ogen hartjes zijn
We vermoorden een incestueuze imker met de klok, het bankbiljet waait weg
De zon gaat onder en de Krabnevel strooit pesterig as en krekels over de aardkloot.