Gepubliceerd op: donderdag 9 december 2021

Delphine Lecompte – Braken

 

Ik vind het een mooi woord: braken. Mooier dan kotsen. Aantrekkelijke meisjes, glasblazers, zadelmakers, Holocaustontkenners, deurwaarders en misdaadschrijvers kotsen. Dieren en muzikanten en sjamanen braken. Kotsen is een gesofisticeerde vergissing, braken is een heilige primitieve bezigheid. Is braken een onomatopee? Nee, kotsen is een onomatopee (volgens de etymologiebank). Er bestaan nog andere woorden: het kille steriele medische afstandelijke universele ‘vomeren’, dan is er nog ‘overgeven’ wat te vaag en te verslagen klinkt. En ‘spuwen’ niet te vergeten: eerlijk doch plat, meer iets wat ik associeer met scheepsherstellers en jeu de boules spelers. Braken is poëtisch en mysterieus, nachtelijk ook. Herman Brood was een nachtbraker, uilen zijn nachtbrakers. Katten schenken hun baasjes braakballen. En raven braken. Braken komt van raven. Dat ben ik te weten gekomen via een onbetrouwbare bron op het internet. Dit was de ietwat zweverige inconsequente onjuiste linguïstische inleiding.

Ik heb een ijzeren maag, dus ik braak niet vaak. Toen ik een eetstoornis had, viel ik soms ten prooi aan epische heroïsche gargantueske amper erotische nooit verzadigende vreetbuien. Iedereen ging er verkeerdelijk van uit dat ik al het voedsel uitbraakte, maar ik hield het steeds binnen. Tijdens mijn drie alcoholistische perioden (1994 tot en met 2000, 2005 tot en met 2007, en 2015 tot en met 2020) heb ik uiteraard meer gebraakt dan de meeste ‘gewone’ stervelingen. Vooral tijdens mijn tweede alcoholistische episode heb ik buitensporig veel gebraakt, omdat ik de drank toen combineerde met restaurantbezoeken. Mijn toenmalige geliefde, de oude kruisboogschutter, hield van mosselen en filet Américan en frieten à volonté in kneuterige Damse restaurants. Dus nodigde hij me vaak uit (of ik hem, leve de 21ste eeuw!) om op restaurant te gaan, maar de enige reden waarom ik graag op restaurant ging was om een aperitief of twee te kunnen drinken, daarna naar de toog te gaan en stiekem een derde en vierde sherry te bestellen en in mijn keel te gieten. En tijdens de maaltijd was er het zware trappistenbier en een vederlichte blinkende blauwe goedkoop ogende karaf rode wijn, en ik die opstond en met mijn rugzak naar de knusse luxueuze toiletruimte ging. Er zat altijd een fles witte wijn in mijn rugzak en die dronk ik staand op, verliefd starend naar de sluwe sardonische fatale wenkbrauwen van mijn onweerstaanbare keizerlijke zinderende spiegelbeeld. De machine om je handen te drogen nam demonische proporties aan en soms ging ik op de vuist met die machine. Dan loeide ze omineus en verwijtend, en dacht ik terug aan Holle Bolle Gijs in het pretpark van mijn kindertijd: ‘Papier hier!’
Tot slot chocomousse en Irish coffee.

Het braken begon een uur of twee na het restaurantbezoek. Ik slaagde er meestal in om een emmer of een gootsteen te vinden om in te braken, maar soms moest ik noodgedwongen braken op mijn schoentoppen of op de vloer. Ik ben twee keer wakker geworden in mijn braaksel, ik had kunnen sterven ja. Het meest gênant was die keer in de Kleine Hoedenmakersstraat toen de kleurloze gepensioneerde rattenvanger met de degoutante obscene nekwratten (die hij nooit bedekt schoon zijn dochter het vaak genoeg vraagt) het belangrijk vond om me te melden dat zijn favoriete douchegel in een supermarkt in Dudzele in promotie was, en me daarna nog verveelde met een simpel saai ingewikkeld verhaal over het jaar dat hij bijna had doorgebracht in een kibboets maar hij had zijn rottweiler Igor te fel gemist en was na een week teruggekeerd naar België. Een maand na zijn terugkeer viel Igor zijn eerste kleinkind aan en dat was het einde: Igor werd afgemaakt. Nu leefde de ex-rattenvanger voor zijn Harley Davidson. Ik had die dag een kater en om mijn vergiftigde lichaam van vitamines te voorzien had ik net voor ik de deur was uitgegaan drie bokaaltjes gehakte spinazie met room naar binnen gewerkt. Ik begon te braken en ik zag de afschuw op het gezicht van de zielige moralistische gepensioneerde rattenvanger, zijn hoogmoed ook. Sindsdien spreekt hij niet meer tegen mij. Zoveel te beter!

De oude kruisboogschutter en ik gingen ook vaak naar een Chinees buffetrestaurant in Koolkerke, net buiten Brugge. We gingen er zo vaak heen dat de bazin ons foto’s toonde van haar saxofoon spelende logopedielessen volgende brandjes stichtende tweeling. Verrukkelijke kwaadaardige Zuid-Koreaanse pubers. Iedereen die in het restaurant werkte was Zuid-Koreaans, maar de schilderijen aan de muren van worstelaars en sierkarpers waren Japans, en het voedsel was hoofdzakelijk Amerikaanse fastfood. Buiten stonden wel twee beelden van de prachtige ongenaakbare mythische blauwe Chinese Fu honden of tempelleeuwen. En dus was het een Chinees buffetrestaurant. Het was een tijdje mijn Arcadië: er waren drie kranen waar wijn uit spoot (rood, wit rosé), een ongelimiteerde hoeveelheid wijn. Maar er waren ook bierkranen (Heineken, Maes, Jupiler), en je kon jezelf whisky en wodka en cava inschenken in een zelfbedieningsbar. Het voedsel interesseerde me maar matig. Meestal at ik een bord noedels, een bord lasagne, en een bord gepaneerde kippenschijfjes. De wijnkranen waren zalig, er was slechts één restaurantmedewerker die meewarig naar me keek. Vanaf de oude kruisboogschutter opstond om een nieuwe portie inktvisringen op zijn bord te scheppen snelde ik naar de wijnkranen. Helaas maakte ik de fout om me helemaal op het eind nog even te wentelen in het dessertbuffet, en hierdoor moest de oude kruisboogschutter me vlug vlug afvoeren en dan braakte ik op het parkeerterrein van de chique immense naargeestige antipathieke schoenenwinkel die naast het Chinese buffetrestaurant lag.

Als kind heb ik weinig gebraakt, en als het toch gebeurde werd ik door mijn grootmoeder gestraft. Ze was nochtans een zachte geheimzinnige persoon die zelden straffen uitdeelde, maar ze had een hekel aan ziekte en lichaamsvochten. Een keer heb ik op trap van mijn grootouders gebraakt. Mijn grootvader had net bezoek over de vloer: De Schepper en De Handschoenmaker. Die namen!! De Schepper was een joviale bietenboer en De Handschoenmaker was een fatterige advocaat. Ze lachten me uit en moedigden me pesterig aan om nog meer te braken. De volgende dag had mijn grootvader spijt en hij kocht een pluchen Sint Bernardshond voor mij. Met een houten tonnetje rond zijn nek waarop ik met een paarse stift ‘WHISKY’ schreef, want ik wist dat ondergesneeuwde bergbeklimmers op die manier gered werden.
De laatste keer dat ik heb gebraakt was op 12 maart 2020, ik weet nog de precieze datum omdat ik die dag een afspraak had met een betuttelende trut van een sociaal verzekeringskantoor. Ik ben niet opgedaagd. Ik had de avond voordien stevig gedronken samen met de voormalige vrachtwagenchauffeur en ’s ochtends had ik heel rap een ijskoude fles granaatappelsap soldaat gemaakt. Ik heb toen gebraakt achter de strenge beschermende vaderlijke militaire buxushaag in de tuin van de gierige oogarts.

De voormalige vrachtwagenchauffeur braakt vaak, meestal gal. Hij schaamt zich nooit en doet het meestal in de gootsteen van zijn kleine keuken. Het braken geeft hem een kinderlijke ontwapenende deemoedige air. Hij ziet er dan niet uit als een versleten alcoholist die op het punt staat om levercirrose te krijgen. Nee, hij lijkt op een jarig jongetje dat teveel pannenkoeken heeft gegeten.

Over de auteur

Delphine Lecompte