Gepubliceerd op: maandag 22 november 2021

EI 293: Charlotte van den Broeck – Doen alsof een steen een vrucht

 

een vrouw heeft treur
in haar maag
schraapt een nectarinepit

ze legt zich bolvormig
in nabootsing van een vrucht
om het binnenste

houdt de goudwespen op afstand
wast

in het wijde oog van de middag
ze heeft heus honger

maar het fruit is hard
en bloedt op het tandvlees

 

In de titel ontbreekt voor je gevoel het woord ‘is’ aan het eind. Als je doet alsof, dan ‘is’ het niet zo. Daarom mag dat ‘is’ misschien ook weg? In dit geval gaat het om het doen alsof een steen een vrucht zou zijn. Dat is nogal een verschil. Terwijl je je voorbereid op een hap in iets zoets, bijt je je tanden kapot.

Het woord ‘treur’ in de eerste regel is als zelfstandig naamwoord gebruikt, waardoor het niet iets is wat de vrouw doet, maar wat de vrouw heeft. Treur heeft gewicht gekregen. In de volgende regel blijkt treur zich in haar maag te bevinden. Automatisch voel je dat het daar zwaar ligt. Komt dat doordat er een uitdrukking bestaat dat iets ‘als een steen op je maag ligt’ en in de titel de steen al genoemd is? Omdat het woord ‘treur’ is afgeleid van een werkwoord neemt het ook de kracht van het werkwoord mee. De treur doet zijn werk daar in de maag van de vrouw. ‘Treur’ kost ook even tijd om uit te spreken, heeft een ‘nasleep’.

Het ‘schraapt’ assoneert mooi met ‘maag’. Hoewel het een nectarinepit is die de vrouw schraapt, voel je toch ook het schrapen van de treur in de maag. De nectarinepit is hard. Na het zachte vruchtvlees stuit je op die pit, het verdriet dat als een steen in de maag ligt. In de volgende strofe wordt dit beeld uitgewerkt: de vrouw bootst de vrucht na, legt zich bolvormig om het binnenste. Het beeld past bij iemand die treurt: iemand kromt zich om dat verdriet heen, ziet en voelt even niets anders meer.

Wespen komen op fruit af. Goudwespen zien er prachtig uit, met rode, groene en blauwe metaalachtige lijfjes, maar zijn parasieten die hun eitjes leggen in de nesten van anderen. Daar zit je niet op te wachten als je treurt. Het lijkt of ze je opvrolijken, maar ondertussen krijg je er alleen maar verdriet bij. Wat betekent ‘wast’? Gaat het hier om het schoonmaken (‘schrapen’) van de pit, of om ‘wassen’ in de betekenis van ‘groeien’?

De in elkaar gedoken vrouw staat in contrast met ‘het wijde oog van de middag’. Een middag kan lang duren als je treurt: de lege middag kijkt je aan. Daarom zou ‘wast’ in de betekenis van ‘groeit’ ook passen: de vrouw vult het wijde oog van de middag met haar treuren. Mooi is hier de alliteratie van ‘wast’ en ‘wijde’ over de witregel heen. Daarna komen drie ‘h’s in ‘heeft heus honger’, die een hijgen of zuchten oproepen. Treuren en honger hebben met elkaar te maken. Er zijn mensen die honger krijgen van treuren en hun verdriet weg eten. Eten kan troost bieden. Er zijn ook mensen die juist geen hap door hun keel krijgen, omdat het verdriet in de weg zit. Ook dat is hier mogelijk, want de vrouw heeft treur in haar maag. Het ‘heus’ laat beide mogelijkheden open. Je gebruikt ‘heus’ als de ander je eigenlijk niet gelooft: je zou het misschien niet zeggen, maar ze heeft heus honger. ‘Heus’ kan ook betekenen ‘zeker’.

Daarna volgt een tegenstelling: ‘maar het fruit is hard’. Als de vrouw een nectarinepit schraapt, heeft zij het vruchtvlees al op en is ze op de pit gestuit. Misschien zitten er nog wat restjes op de pit. Als ze die eraf probeert te schrapen, bloedt het op haar tandvlees. Omdat het gedicht begint met het beeld van de gekromde vrouw om haar verdriet, als een vrucht om de pit, kun je hier het bloeden van het tandvlees ook overdrachtelijk zien. Door het schrapen langs het verdriet raakt ze gewond. Ook al heeft ze honger, verlangt ze naar het fruit, het zoete, ze blijft stuiten op de harde pit. Er is ook de uitdrukking ‘op je tandvlees lopen’. Ze is moe, uitgeput, zoals ook uitgedrukt in de h-klanken van de vierde strofe. Dat is wat er gebeurt, als je treur hebt in je maag, als je doet ‘alsof een steen een vrucht’.

 

Aarduitwrijvingen Charlotte van den Broeck

 

Charlotte van den Broeck

Aarduitwrijvingen

Uitgeverij De Arbeiderspers

ISBN 9789029539722

 

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.