Delphine Lecompte – De favoriete expressionist van de bedeesde zeepzieder
Ernst Ludwig Kirchner is de favoriete expressionist van de bedeesde zeepzieder. Een uitstekende keuze. Mondjesmaat kom ik alles over hem te weten. Kirchner ging ten onder aan drugsverslavingen en achtervolgingswanen in Davos. Wat een knullige plek om ten onder te gaan aan drugsverslavingen en achtervolgingswanen. Achtervolgingswanen tieren welig in mijn familie, langs de kant van mijn moeder. Ik ben niet meer verliefd op de bedeesde zeepzieder, de betovering is verbroken en de verliefdheid kan nooit meer terugkomen. Tenzij de bedeesde zeepzieder me op een dag betast, opzettelijk traag en geil met zijn vingers langs mijn mandibula strijkend.
Mijn lievelingsschilderij van Kirchner is een geknakte zorgelijke jonge vrouw met lange haren, ze draagt een groen-zwarte streepjesjurk en ze zit aan een ovalen tafeltje met haar kin en haar mond in haar handpalm verstopt, alsof ze zichzelf wil beletten om te vloeken. Er staat een fles links van haar, ze kijkt niet naar de fles maar het is overduidelijk dat ze er elk moment naar kan grijpen. Ze is een drinker en wanneer ze niet drink wordt ze extreem zwartgallig, kwaad, achterdochtig. Dan dagdroomt ze te levendig over zelfmoord met behulp van een kannibalistische luchtballonvaarder die om de hoek woont en iedereen in de buurt kent zijn rottigheid. De kannibalistische luchtballonvaarder weet niet dat hij de geknakte vrouw een dienst bewijst. Hij denkt dat hij uitsluitend zijn eigen driften bevredigt.
Ik projecteer weer van alles. Zo moet je kijken naar kunst: alles persoonlijk nemen.
Ik ben nog iets te weten gekomen over de bedeesde zeepzieder: wanneer hij zijn moeder die Parkinson heeft in bad steekt trekt hij niet alleen haar kleren uit maar ook de zijne. En dan zet hij een Frygische muts op zijn hoofd en roept hij: ‘Ik ben koning Midas! Alles wat ik aanraak verandert in goud!’ Maar wanneer hij zijn moeder aanraakt gebeurt er niets en ze huilt en noemt hem een slechte zoon.
Mijn moeder wil niet dat ik later voor haar zorg wanneer ze etterend en lekkend palliatief is. Ze is bang dat ik mijn macht zou misbruiken en haar zou folteren. Of op zijn minst: tergen. Ik denk het niet. Ik denk niet dat ik haar zou folteren of kwellen of tergen. Ik denk bovendien dat ik eerder dan haar zal sterven. Vroeger dan mijn moeder. Ze zal mij rap volgen, want zonder mij is haar leven een moeras. Brakke ellende. Mijn moeder vertelde me vaak over de kleinzielige wedloop om de Zuidpool, over Scott en Amundsen, toen ik negen was en nog maar pas bij haar woonde. Om het ijs te breken (flauw). Zij vond de wedloop niet kleinzielig, zij had bewondering voor de poolreiziger die zijn vlag plantte en zo de Zuidpool demystificeerde.
Maar er moest niet altijd gesproken worden, soms gingen we naar musea en dan hielden we allebei onze mond. In Le Musée d’Orsay was er een circustafereel van Seurat waar ik verzot op was, maar mijn moeder zei dat het schilderij te voor de hand liggend was, te gemakkelijk, te behaagzuchtig, te virtuoos, te letterlijk, te artificieel. Ze zei dat ik beter van de circusparia’s van Lautrec kon houden. Of eventueel van de perverse vadsige oude clown van Renoir met de grote moedervlek op zijn kaak. Ik aanbad mijn moeder en besloot om me te verdiepen in de geniale corrupte mismaakte gedrochtelijke krankzinnige Lautrec. Van de clown van Renoir ben ik ook blijven houden, maar zijn robuuste hoogmoedige landerige pastorale feeën kunnen me gestolen worden.
Deze tekst gaat over kunst. De kunst is om zich niet te laten troosten door kunst.
Een militair kwam voorbij, voorbij de tralies van de kunstschool. En hij zei tegen mij, zo kras en wreed en duidelijk mogelijk, zei hij: ‘Pinoccio.’ En alle militairen en mijn klasgenoten lagen in een deuk. Zelfs Thijs die een faraobeeld en een plastieken prairiewolfschedel voor me had gestolen op de dijk van Koksijde, zelfs Thijs grinnikte. Hij noemde me Coyote Ugly, naar een snertfilm die we samen in het huis van zijn vader de weduwnaar en cartoonist hadden bekeken. De midlifecrisis van de vader van Thijs was een tarantula. Bescheiden.
Het was vreselijk om een gigantische misvormde neus te hebben toen ik nog niet wist dat mijn schrijfsels zouden gelezen worden. En nu ze worden gelezen is het nog steeds vreselijk. Op straat bestudeer ik de neuzen van mijn medemensen: stuk voor stuk aanvaardbare neuzen. Ik hoop ooit een neus tegen te komen die lelijker is dan de mijne. Kunst zal mijn leven niet redden maar het is een aangename tijdverspilling. Te verkiezen boven het organiseren van hanengevechten of badminton spelen of luciferstokjes aan elkaar lijmen tot ze een T-rex voorstellen (bijvoorbeeld). Kunst maken is passiever dan kunst bekijken en interpreteren.
Geloof me!
Ik heb kunst gemaakt, er is niets aan.
De observator is de keizer.
De kunstenaar is bijna altijd de keizer zonder kleren.
Fantastisch aan de bedeesde zeepzieder is (o.a.) dat hij niet om zijn auto geeft. Hij voerde me eens naar een televisiegebouw in Hilversum en toen ik het autoportier opensmeet beschadigde ik zijn auto en hij zag mijn angstvallige blik en haalde overtuigend zijn schouders op. Wat hebben we gelachen en geroddeld in de lobby van het televisiegebouw. De bedeesde zeepzieder bleek net als ik een rabiate hater van de kundige karige calvinistische gedichten van zijn mooie opportunistische gladde blonde leeghoofdige leeftijdsgenoten.
Leeghoofdig is overdreven, maar was toch beter apotheker geworden, jij en jij en jij en jij.
Ernst Ludwig Kirchner kwam die avond niet ter sprake. De bedeesde zeepzieder verliet het televisiegebouw om kwart voor middernacht en ik werd twee uur lang aan de tand gevoeld over mijn kindertijd in De Panne en over mijn verblijf in de psychiatrie toen ik twintig was. Mijn moeder was ondertussen in onze gedeelde hotelkamer een rijstschotel aan het naar binnen stouwen, zich van geen kwaad bewust. Ik zei op de radio dat ze een egocentrisch narcistisch theatraal manipulatief kreng was, en dat ze niet voor me had gezorgd toen ik een weerloos kind was omdat ze een onverzadigbare mannenverslindster was geweest. Nog steeds is! Het was de waarheid maar ik moet niet altijd de waarheid willen zeggen op de radio.
De volgende dag voelde ik me Brutus in de ontbijtzaal. Mijn moeder zei: ‘Ik heb slecht geslapen. Jij heerlijk. Je hebt twee maal help geroepen in het Frans: au secours, au secours, en je hebt beweerd dat Jackson Pollock zelfmoord heeft gepleegd, maar dat klopt niet. Het was een ondubbelzinnig auto-ongeluk. Mijn moeder at flensjes en kleine harde aardbeien. Ik dronk koffie. In de luchthaven van Schiphol heeft ze nog vlug douchegel voor me gekocht, zomaar. Daarna namen we de trein naar Brugge. Het was surrealistisch en verwarrend dat Schiphol zowel een luchthaven als een ordinair station was. Maar we hebben het gehaald.
Terug in Brugge zette ik het op een zuipen in het huis van de oude kruisboogschutter. Hij vond het niet zo erg en bereidde een feestmaal voor mij: vis en vis en vis en vis en tiramisu. Tijdens de derde visschotel vroeg ik aan de oude kruisboogschutter: ‘Wie is je favoriete expressionist?’ Hij hoorde het donderen in Keulen en ik voelde me een pedante trut. Ik heb hem dan maar gepijpt en zo kwam alles goed. Tot mijn moeder het radio-interview beluisterde via de laptop van Sylvester en hoorde hoe koud en gemeen ik over haar had gesproken. Toen hadden we weer dat drama.
Ik dronk nog een tweede fles, verloor mijn huissleutel, kreeg een paniekaanval op een ladder, en besefte: zo kan het niet langer, niet verder, niet zieker. Maar het duurde nog veel langer en het ging nog veel verder en ik werd nog veel zieker. Kunst helpt enkel als je niet ontredderd bent. Als je comfortabel en half-gelovig en minzaam en in je nopjes bent. Als je een wipneus en stevige kuiten en een hoenderhok hebt. Als je gekweld en ontredderd bent kan je beter grijpen naar de fles.
En kijken naar Pinoccio.