Delphine Lecompte – Ik ben Lazarus
In 2020 ben ik drie keer uit de dood opgestaan. Met de hulp van God? Waarom niet? Misschien wel! Jazeker! Het was telkens mijn eigen schuld dat ik bijna dood was.
De eerste keer wilde ik ook echt dood zijn, ik was vrolijk suïcidaal. Het was dan ook mijn verjaardag, mijn tweeënveertigste verjaardag. Ik werd wakker in het stinkende bed van de voormalige vrachtwagenchauffeur, het was vroeg en de vrachtwagenchauffeur lag nog comateus te slapen. We hadden de ganse dag en avond voordien gezopen en geraasd tegen elkaar. De voormalige vrachtwagenchauffeur was om frieten en kaaskroketten en kippenvleugeltjes gegaan naar frituurzaak Love Me Tender in de Sint Jorisstraat. Terwijl hij om het vettige voedsel ging had ik stiekem roséwijn en cognac gedronken.
De voormalige vrachtwagenchauffeur en ik hadden al de ganse middag bier gedronken, maar bier is niet de duivel. Toen de vrachtwagenchauffeur terugkwam van frituurzaak Love Me Tender zag hij dat mijn dronkenschap aanzienlijk was toegenomen. Hij keek in de haardrogerlade in de kleine hete badkamer en zag de twee walgelijke schuldige halflege flessen. We begonnen ruzie te maken over de oude kruisboogschutter (ik had domweg verklapt dat ik de cognacfles van de oude kruisboogschutter had gestolen, en toen moest ik wel opbiechten dat ik nog contact had met de oude koddige protserige pompeuze vliesridder). De ruzie stak me tegen en uiteindelijk had ik de vettige snacks onder de tafel gegooid, en daarna was ik er kinderachtig en boosaardig op beginnen te stampen en te dansen, en toen was ik op grandioze komische krijsende wijze uitgegleden en had ik slapstickachtig mijn broek gescheurd aan een haak in de muur. Maar niemand had gelachen en plots was alles ingehouden woede en etterende ellende. Van de rest van de avond herinnerde ik me niets.
Ik probeerde de voormalige vrachtwagenchauffeur wakker te maken, maar hij sliep heel diep. Zijn schouderbladen zweetten en ik kuste zijn kruin. Stomdronken stond ik op, ik droeg nog dezelfde kleren als gisteren: de gescheurde broek en een dikke nautische trui die de voormalige vrachtwagenchauffeur niet graag zag omdat het volgens hem een trui was die mensen van het binnenland die niets van de kust kennen kopen wanneer ze een weekend in Oostende verblijven. Ze zouden daar beter niet komen. Ik was jarig. Ik zei luidop: ‘Dat ook nog!’ Ik verzamelde de blikjes bier die overal in de woonkamer stonden en dronk de kliekjes. En ik at een koude kaaskroket die was ontsnapt aan mijn krankzinnige zwaar beschonken stampvoetdans. Ik had zelfmedelijden en luisterde naar See Emily Play op mijn iPhone. Alsof dat zou helpen. Maar het hielp! Ik was plotsklaps vrolijk en kreeg het in mijn kop om op majestueuze plechtige manier zelfmoord te plegen. Met een mes in mijn buik zoals dappere vernederde samoeraistrijders en Elliott Smith. Net op tijd: mijn beste gedichten lagen al een tijdje achter mij. Ik besloot om eerst naar de oude kruisboogschutter te gaan om afscheid te nemen. Het was ondertussen 7u30, hij zou al wakker zijn en ik had nog een sleutel van zijn huis. Ik ging naar binnen met de sleutel, de oude kruisboogschutter was nog niet wakker. Ik keek in het strijkhok en zag zeven flessen rode wijn staan en een bijna volle fles gin. Ik maakte de fles gin soldaat en het volgende wat ik me herinner is het zuurstofmasker en het papieren doekje op de onderzoekstafel, en een atypisch vriendelijke spoedarts die het belangrijk vond dat ik mijn promillegehalte kende. En daarna gelaten verder ging naar een melancholische stukadoor die zijn pols had gebroken. Mijn rugzak stond naast me en ik belde de voormalige vrachtwagenchauffeur op en meldde hem trots mijn promillegehalte. Het was niets om trots op te zijn, zei hij atypisch streng en moralistisch. Ik werd naar een verslavingsafdeling gebracht, kreeg vitamine B via een infuus, en een zalige smelttablet Temesta genaamd. Een Griekse schikgodin. Twee dagen later werd ik ontslagen, twee dagen later kon alles opnieuw beginnen.
Alles begon opnieuw en een maand na mijn verjaardag herhaalde het scenario zich, maar deze keer herinnerde ik me de ambulance die me naar het ziekenhuis bracht wel. Nochtans was mijn promillegehalte nu nog hoger! Ik hield het cijfer voor mezelf, zo wijs was ik wel geworden. Ze wilden me nu natuurlijk langer dan twee dagen op de verslavingsafdeling houden, maar ik beweerde dat ik me zou laten opnemen in een ontwenningskliniek in Pittem en toen waren ze gerustgesteld. Of opgelucht dat het hun probleem niet was en ze zeiden dat ik daar in goede handen zou terechtkomen. Wat pervers klonk uit de mond van de rare sardonische nachtverpleger Renaat, en infantiel en hypocriet uit de mond van de struise fascistoïde psychologe Sigrid.
Na de tweede alcoholvergiftiging besloot ik om het een tijdje kalmer aan te doen. In maart dronk ik nog wel, maar geen gestolen cognac meer en ik sliep in mijn eigen huis en soms kon ik op de digitale klok het uur nog lezen. Het uur was redelijk. Ik begon ook columns en opiniestukken te schrijven. Daar werd ik goedgehumeurd en dynamisch van, dynamisch ha! Maar eind april begon ik weer af te glijden en ik sleurde de voormalige vrachtwagenchauffeur mee, alhoewel hij niet veel aanmoediging nodig had. Op Onze-Lieve-Heer-Hemelvaartsdag liep het helemaal uit de hand. Passend en poëtisch. Of net niet. De voormalige vrachtwagenchauffeur en ik hadden vanaf 11u ’s ochtends bier gedronken en we hadden niets gegeten. Hij toch alleszins niet. Ik had mogelijks een potje pikante hummus naar binnen gespeeld. De voormalige vrachtwagenchauffeur was razend op mijn moeder omdat hij er was achter gekomen dat de oude kruisboogschutter haar deurklinken had opgeblonken, en nog andere klusjes bij haar had uitgevoerd. Hij belde mijn moeder op en sprak haar voicemail vol incoherente bagger: ‘Kutwijf, je had beter voor je kind gezorgd in de plaats van fucking argeloze mannen te verleiden!’ Dingen in die trant. En plots klopte mijn moeder op de ruit van de voormalige vrachtwagenchauffeur en hij liet haar binnen en gedroeg zich als een beschaamd kind.
Ik lag in de zetel en zag mijn moeder dubbel. Ze zei tegen de vrachtwagenchauffeur: ‘De ademhaling van Delphine is te traag en haar hartslag is te zwak, ik laat een ambulance komen.’ Ik bedankte mijn moeder en ging gedwee met de ambulanciers mee. Op de verslavingsafdeling werd ik behandeld als een paria. Dat was ik ook. Ik bleef drie volle dagen en zag een camion pudding leveren. Ik weet nog dat ik een grote religieuze betekenis toekende aan de pudding, of aan de camion, of aan de chauffeur. Of aan alle drie.
Ik probeerde de bedeesde zeepzieder op te bellen maar hij nam niet op. De mystieke chrysantenkweker nam wel op, maar hij was ten einde raad. En zelfs de lankmoedige dadaïst was lichtjes geërgerd. Enkel de oude kruisboogschutter wilde me nog een kans geven (nog honderdduizend kansen en meer), hij kwam me ophalen met een ruiker rozen (nooit had ik een ruiker rozen minder verdiend) na de drie helse dagen op de verslavingsafdeling, en ik mocht verder uitrusten in zijn warme knusse kneuterige versmachtende huis. De frigo stond vol dingen die ik graag at: flan, slagroom, ananasyoghurt, maatjes, chocomousse, camembert, ketchup, currysaus, karnemelk, fazantenpaté, filet américain, en appelcompote. Maar ik holde terug naar de beschimmelde huurwoning van de voormalige vrachtwagenchauffeur en we hervatten onze alcoholistische verwoesting.
Rock ‘n’ roll noemden we het.