Gepubliceerd op: zondag 24 oktober 2021

Delphine Lecompte – God is terug

 

God is er weer, Hij was nooit echt weg
Ik kijk naar Nancy die mooi en gesloten en wulps is
Ze lepelt geduldig auberginemousse in de mond van een dementerende orgeldraaier
In het park vind ik een boek over het fokken van kalkoenen, echt iets voor mij
Maar eerst wil ik een berg beklimmen met een troep zwijgzame personen
Die niet in God geloven, iemands hersenen zullen opzwellen en we zullen hem verslinden
Een melancholische baggeraar heeft het woord ‘kunstgebit’ in een moedeloze plataan
Gekerfd, hij kwam van de begrafenis van zijn vader en dan is alles toegestaan
De analfabetische jongenshoer zit op een bankje met een toilettas op zijn schoot
Er staan profetische teckels en Victoriaanse schoorsteenvegers op de toilettas
De ritssluiting is kapot, ik zet me naast de analfabetische jongenshoer en zeg:
‘Wees blij dat de zon schijnt en dat je afgelopen nacht niet werd vermoord
Door een verdorven sponzenverkoper en een louche televisiepriester!’

‘Ik ben blij,’ beweert de analfabetische jongenshoer die er misnoegd en gekweld uitziet
Vooral misnoegd, we staan op en verlaten het park
We betreden een winkelcentrum en ik ben plots irrationeel bang
Om in een lawine terecht te komen, het angstzweet breekt me uit
En op de rand van de moderne hoekige fontein moet ik een bekertje witte wijn drinken
Ik prevel: ‘Nancy die mooi en gesloten en wulps is weet niet dat God terug is.’
De analfabetische jongenshoer koopt vier pseudo-sjamanistische armbanden
En een kleine pluchen dromedaris, we verlaten het winkelcentrum
En zonnebaden op de rand van het drooggelegde zwembad, een incestueuze imker
Vertelt me een onsamenhangend verhaal over de broer van Asger Jorn
Die De Kleine Zeemeermin zou hebben onthoofd, kan dat kloppen?

Ik val in slaap en droom dat ik een imbeciele vogelwichelaar aanval
Met een ladder in de kelder van mijn grootouders
Hij bloedt, ik stop, we eten gedroogde abrikozen en drinken tafelbier
De imbeciele vogelwichelaar noemt het tafelbier ‘Piet Boef’
Ook in mijn droom is God terug, ik neem een zakdoek en veeg
Het bloed van de ladder, op mijn zakdoek staan beren met stethoscopen
Die zich ontfermen over bedlegerige beren met omzwachtelde oren
Wanneer ik wakker word is de analfabetische jongenshoer verdwenen
Maar de incestueuze imker is er nog en hij zegt: ‘Wat heb ik geschaterd
Toen je Piet Boef zei in je slaap, je vriend probeerde een pluchen dromedaris
In je mond te proppen toen je over God begon, ik heb hem een pak slaag gegeven.’

Ik pijp de incestueuze imker met gesloten ogen
Ik denk aan een brandpreventieoefening lang geleden
Toen ik nog werkte in het verzorgingstehuis, Nancy was er ook bij
Ze was de enige die er niet lacherig over deed
De ernst van Nancy werkte op de zenuwen van de anderen
We stonden allemaal buiten, het was een mooie zachte lentedag
En de Filipijnse poetsvrouw vroeg of ze mijn hand mocht lezen
Ik bood mijn handpalm aan en het was een verschrikking
Dat waren de letterlijke woorden van de Filipijnse poetsvrouw: ‘Je toekomst is een verschrikking.’
Het is uitgekomen.

De incestueuze imker komt klaar en vraagt
Of ik mee wil gaan naar zijn huis om kreeft te eten
‘Alleen is maar alleen,’ zegt hij dof
Ik ga met hem mee, hij woont in een groot huis met een tuin zonder bijenkorven
‘Waar zijn je korven?’
De incestueuze imker haalt zijn schouders op, in de woonkamer ligt een witte kat
Te slapen op een stapel hengelsporttijdschriften
De kreeft is prachtig, mooier dood dan levend, het kraken klinkt machtig
Ik voel me heel even een kind van Hera.

Na de verorbering van de kreeft bedank ik de incestueuze imker
En verlaat ik zonder problemen zijn grote huis
Het is bijna middernacht en ik loop naar de beschimmelde huurwoning
Van de voormalige vrachtwagenchauffeur, ik kijk vertederd naar zijn slapende vorm
Hij heeft een knoeiboel gemaakt van zijn leven en het is te laat om recht te maken
Wat krom is, hij laat het niet aan zijn hart komen en elke avond eet hij kip
’s Middags kijkt hij met of zonder mij naar antiekshows en naar documentaires
Over bietenboeren die halsstarrig weigeren om hun gammele hoeve in Tsjernobyl te verlaten
Ik besef plots dat ik nog honger heb, ik eet vier suikerwafels
En tot slot nog een marsepeinen fluiteend met een pitteler en een dirigentenstokje.

Nu lig ik naast de voormalige vrachtwagenchauffeur
God is terug maar dat neemt niet weg dat ik bang ben om te sterven
Ik leid mezelf af met herinneringen aan mooie gesloten wulpse Nancy
We waren vriendinnen en ze nam me mee naar maneges
En struisvogelkwekerijen en stranden en discotheken en Spaanse steden
In Madrid werden we in het ootje genomen door een duivelse ketellapper
En in Zaragoza heb ik mijn pols gebroken, Nancy zei: ‘Jij bederft altijd de pret,
Ik laat je in de steek. Hier in Spanje, maar ook in België wil ik niets meer
Met je te maken hebben. Ik zal wel hardvochtig klinken, maar…’

Ze maakte haar zin niet af daar in Spanje
En ik keerde met gebroken pols terug naar België
Ik begon excessief te drinken en werd verliefd op de voormalige vrachtwagenchauffeur
De voormalige vrachtwagenchauffeur wordt wakker en zegt:
‘Je ruikt naar mosterd, naar koper, naar kolibries, en naar sneeuwschoenen.’
Ik zeg: ‘God is terug.’
De voormalige vrachtwagenchauffeur zucht en valt opnieuw in slaap
Ik kus zijn voorhoofd, ik ben geen kind van Hera.

Over de auteur

Delphine Lecompte