Gepubliceerd op: donderdag 30 september 2021

Delphine Lecompte – Moederhaat

 

Mijn moeder is een theatrale, manipulatieve, narcistische, nymfomane vrouw. Althans: zo heb ik haar reeds vele malen geportretteerd in mijn gedichten (maar ook in interviews). Mijn moeder neemt veel plaats in, zowel letterlijk als figuurlijk. Ze heeft grote borsten en vroeger paradeerde ze graag naakt door het huis. Toen duidelijk werd dat mijn borsten nooit de hare zouden evenaren spotte ze met mijn ‘schrale boezem.’ Ik haat mijn moeder. Moederhaat is een taboe.

Als kind groeide ik op bij mijn grootouders in De Panne. Toen haatte ik mijn moeder nog niet. Maar wanneer ze op bezoek kwam tijdens de vakanties ergerde ik me wel al aan haar. Ik vond haar luid en gemaakt en hypocriet en aanstellerig. Ze was ook constant aan het telefoneren met de stokoude morbide hypochondrische Proustvertaler die later haar man en de vader van haar twee andere kinderen zou worden. Ze telefoneerden in het Frans. Mijn moeder klonk dan flemerig, gespeeld bedeesd, en atypisch onderdanig. Dikke Peter en ik namen de gesprekken op en beluisterden ze in het geheim in mijn slaapkamer. ‘Tiens-toi bien,’ was het zinnetje dat altijd terugkwam. Noch dikke Peter noch ik begrepen de Franse zinnen van mijn moeder, maar we vonden de zinnen gevaarlijk en griezelig. Zwanger van donkere satanische betekenissen.

Als kind keek ik vaak naar de film Ciske de Rat en op een dag vatte ik het plan op om mijn moeder te vermoorden. Ik verdonkeremaande de tapijtschaar van mijn grootmoeder, legde de schaar onder mijn hoofdkussen, en wachtte vol zwaar driftig verlangen tot mijn moeder nog eens op bezoek zou komen. Maar mijn moeder stopte me nooit in bed, dat was de taak van mijn grootmoeder die dat graag deed en dan het sprookje van Blauwbaard vertelde en me een kruisje gaf. Ik zou mijn moeder moeten vermoorden in de duinen. We gingen vaak samen naar de duinen.
Het sneeuwde op de dag dat ik mijn moeder zou vermoorden. Mijn moeder nam de slede en somber en zwijgzaam en plechtig trokken we naar de duinen. Mijn moeder leek in beslag genomen door haar werk en liefdesaffaires in de verre metropool Gent. Maar het was een pose, een façade, een maskerade. Want toen ik met mijn buik op de slede lag duwde ze me krachtdadig en doelbewust in de richting van het prikkeldraad. Gelukkig was ik mager. Mijn jas was volledig gescheurd maar ik ontsnapte ongehavend.
Ik was geschokt en kwaad dat mijn moeder me was voor geweest. En ik besefte dat ik geen maat was voor haar: ik zou haar nooit kunnen vermoorden, ik was te aarzelend en te zwak.

Later toen ik in Gent bij haar en bij mijn stugge antipathieke geriatrische stiefvader ging wonen werd de aversie alleen maar erger. Ze sloeg mij omdat ik Tijl Uilenspiegel niet wilde lezen of omdat ik bokkenpootjes had gestolen uit de voorraadkast. Of zomaar. Gelukkig kon ik af en toe schuilen bij mijn vader die in een knusse studio woonde en prachtige piepjonge zorgzame vriendinnen had, meestal roodharige kassiersters of schele maatschappelijke werksters. Mijn vader was gekweld en drankzuchtig, maar ook erg lief en delicaat. Hij zei zelfs eens toen ik elf was dat ik een aantrekkelijk meisje geworden was en dat ik grappig uit de hoek kon komen. Ik mocht ook eens een ganse muur van zijn studio beschilderen! Ik maakte een onderwatertafereel met magische baarzen en wijze orka’s en deugnietachtige inktvissen en geniale zeesterren. En mijn vader zei dat het grote kunst was.

Mijn moeder ondertussen dwong me om naar de scouts te gaan en toneellessen te volgen. Het was verschrikkelijk want iedereen meed me of tormenteerde me. Wanneer er een toneelvoorstelling was kreeg ik een kleine rol op de achtergrond, en mijn moeder lachte me uit en beweerde dat de andere moeders dat ook hadden gedaan. Mijn moeder was een kindsterretje geweest en ze genoot zichtbaar van mijn onbeholpenheid op een podium. Maar op een dag nam ik wraak: ik zat in het vijfde studiejaar, het was bijna Moederdag en we moesten van juffrouw Gina een gedicht schrijven voor onze moeders. Mijn gedicht begon aldus: ‘Weet je wat? Ik ben mijn moeder zat!’ Ik had ook een melig sentimenteel gedicht geschreven, maar juffrouw Gina zei: ‘Nee! Bewaar het venijnige gedicht, dat is tenminste gewaagd en origineel.’ Ik glunderde en gloeide van trots. Twee weken later kwamen de moeders naar de klas om te luisteren naar onze moederdaggedichten. Toen het aan mij was voelde ik me sterk en vrolijk.
Ik las het gedicht luid en fier voor. Alle moeders waren verbijsterd, behalve de mijne. Ze hadden medelijden met mijn moeder en probeerden haar te troosten, maar mijn moeder vond het gedicht fantastisch! Dat verraste me toch wel.

Ik werd puber en ik bleef worstelen met mijn moeder. Mijn moeder was een briljante scholier geweest maar ik wilde vooral spijbelen en experimenteren met drugs. Ik wilde bijna schrijven: we groeiden uit elkaar, maar de waarheid is dat onze band altijd ambigu en complex en pervers en gewelddadig was geweest. En nu? Nu sta ik soms op een podium om mijn gedichten voor te dragen en ik slaag er meestal in om de mensen te charmeren. Mijn moeder komt soms kijken en huilt dan achteraf. Omdat ze trots is, beweert ze. Ik vermoed dat ze vooral jaloers is, maar ik ben niet zeker. Ze heeft nu ook literaire ambities. Ze schreef een sterke roman, in al mijn grootmoedigheid (ha ha) kan ik toegeven dat het een sterke roman is. Maar ze werkte er bijna twintig jaar aan en ze heeft niet mijn bezetenheid, mijn koorts, mijn doorzettingsvermogen. Ondanks mijn volwassen leeftijd probeert mijn moeder zich nog steeds te moeien met mijn huid en mijn huisvesting. Omdat ze bezorgd is zogezegd. Ik denk dat ze vooral wil dat ik een deerniswekkende sukkelaar blijf, een lelijke bleke wereldvreemde mislukkeling.

Soms haat ik mijn moeder zeer intens en dan wil ik grijpen naar een tapijtschaar. Of naar een ander moordwapen.
Waarom is ze zo kleurrijk en geestig en intelligent en flamboyant?
Waarom wil ze mij omverblazen en verpletteren?
Zal ik ooit van haar houden?
Ben ik verplicht om van haar te houden?

Over de auteur

Delphine Lecompte