Gepubliceerd op: maandag 23 augustus 2021

EI 281: Jo Govaerts – Op een morgen ….

 

Op een morgen word ik wakker en
ik denk: dit wordt een mooie dag. Ik ruik een brood
dat van warmte nog dampt. Ik neem een mes
en snijdt het aan.

Het hoeft niet meer te zijn, het zou niet meer
hoeven zijn en toch, wat is de geur van brood
als er geen vorige broden waren, even dampend,
en als er geen meer zal zijn
om de messteken op te vangen.

 

Herhaling en variatie zijn twee dimensies die nodig zijn in het leven. Herhaling geeft stabiliteit en vertrouwdheid; variatie zorgt ervoor dat het niet (te) saai wordt. We zien beide terug in dit gedicht op meerdere manieren. Bijvoorbeeld in het ochtendritueel van de eerste strofe. Zou dat zo iedere dag gaan? Of alleen in het weekend? Vakantie? Hoe lang zit er tussen de eerste zin en de tweede, d.w.z. tussen het wakker worden en positief denken en het ruiken van het brood? Heeft de ‘ik’ het brood zelf (af)gebakken? Of is er een ander, niet-genoemd, persoon in het spel?

Herhaling en variatie zien we ook op woordniveau terug in dit gedicht. Het duidelijkste en letterlijkste aan het begin van de tweede strofe, waar de eerste bewering na een komma opnieuw maar zorgvuldiger wordt geformuleerd. Maar het geldt ook voor andere elementen: ‘brood’ uit v2 wordt herhaald in v6 en gevarieerd in ‘broden’ (v7); ‘ruik’ (v2) komt terug in ‘geur’ (v6); ‘dampt’ (v3) in ‘dampend’ (v7); ‘mes’ (v3) in ‘messteken’ (v9). Het zorgt voor een grote cohesie binnen het gedicht. En het sluit natuurlijk goed aan bij het ochtendritueel van de eerste strofe, en de mijmering over wat ‘als er geen vorige (…) waren, (…) / en als er geen meer zal zijn’. Een overpijnzing over verleden en toekomst, en de zin en betekenis van het moment daarin.

Zo kunnen we de tweede strofe zien: als een weergave van het denken van de ‘ik’. Dat sluit goed aan bij het verschil tussen de twee strofes. Daar waar het in de eerste strofe vooral ‘ik’ is wat de klok slaat, staat er in de tweede strofe niets meer wat direct naar de persoon van de ‘ik’ verwijst. De eerste strofe bestaat uit drie lossen zinnen die duidelijk van elkaar gescheiden zijn door het gebruik van hoofdletters aan het begin en een punt aan het einde. De tweede strofe is misleidend opgezet als een enkele zin. Inhoudelijk gaat de eerste strofe over genieten, en in-het-moment-zijn. Maar de mens is een dier dat zijn geluk verpest door te denken aan het verleden en de toekomst. De tweede strofe zijn we in het innerlijk van de ‘ik’. Mogelijk terwijl die het brood aan het snijden is. Mogelijk pas veel later. Misschien pas als de dichter het opschrijft. De onpersoonlijke vorm van de tweede strofe zorgt er paradoxaal genoeg juist voor dat het voor de lezer heel persoonlijk wordt: ik denk precies in mijn hoofd wat er in de tweede strofe geschreven staat als ik die aan het lezen ben.

De tweede strofe kunnen we dus zien als een voorbeeld, of een expansie van het ‘ik denk’ uit de eerste strofe. En eigenlijk begon de ellende daar al: ‘dit wordt een mooie dag’. Niet: “dit is een mooie dag”, nee, het denken richt zich meteen op de (nabije) toekomst. En misschien is het ook wel een mooie dag geworden, want het is niet gezegd dat de gedachtes van de tweede strofe op dezelfde dag plaats hebben gevonden. En het zijn goede gedachtes. Zouden we eigenlijk kunnen genieten van de geur van warm brood als we dat niet eerder hadden geroken? Misschien niet wisten dat het brood was? Zouden we het dan lekker vinden ruiken? Zou het water ons in de mond lopen als we niet wisten dat het om eten ging? En zouden we juist extra genieten als we wisten dat dit de laatste was? Een laatste ochtendmaal? Het denken leidt naar dingen die in het velden anders geweest hadden kunnen zijn, naar alles wat in de toekomst zou kunnen gebeuren. En het ‘mes’ kan niet alleen gebruikt worden om ‘brood’ mee te snijden, maar ook om ‘messteken’ mee toe te dienen. Een sinistere wending, een agressie die niet past bij het lieflijke en huislijke tafereel in de eerste strofe. En waarom die ‘messteken’ toebrengen aan dat arme brood, dat slechts bedoeld is om te voeden? Als afreageren van de agressie? Beter dan het mes in iemand anders steken, wat het gedicht suggereert dat gaat gebeuren ‘als er geen meer zal zijn’. En symbolisch brengt de ‘ik’ door deze gedachte nu al de voeding voor zichzelf en de mogelijke anderen in het huishouden om het leven.

Het zou een variatie zijn die de herhaling ernstig verstoort. Misschien dat het daarom alleen in het innerlijk blijft, in het denken, de fantasie. Want, ja, tussen droom en daad,…
En de manier waarop het gedicht is opgezet maakt de lezer bijna medeplichtig aan deze duistere kant. De lezer ervaart de dreiging in de tweede strofe niet alleen doordat de lieflijke herhaling een beklemmende agressie verbergt. De lezer denkt de duistere gedachte zelf, voelt de dreiging in zichzelf ontstaan. Voelt hoe dun het laagje beschaving is.

 

Jo Govaerts
Ik dans me weer bijeen
Verzamelde gedichten
Uitgeverij Davidsfonds
ISBN 9789002269295

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.