Gepubliceerd op: maandag 2 augustus 2021

EI 279: Tania Verhelst – Maaike Kerrebroeck

maaike kerrebroeck is een kleine en een doodlopende straat
dat maaike kerrebroeck een straat zou worden, dat had zij niet voorzien
dat zij klein zou zijn nog minder maar dat zij dood zou lopen?

en allicht was zij liever een autostrade geweest;
met het lichaam van tarmac uitreiken van hot naar her
uitrusten op een klaverblad, versteend tot geluk
geef toe dat maaike kerrebroeck alvast beter klinkt dan E40
wat dacht je van: het is aanschuiven op de maaike kerrebroeck
gelieve om te rijden via de arnoldine van den rade
die andere weerloze vrouw, ook gedoemd tot het asfalt

maaike kerrebroeck is een kleine en een doodlopende straat
maaike kerrebroeck is een straat geworden opdat wij
niet zouden vergeten wat wij met haar deden
weet je nog toen wij vroeger dat liedje zongen:
mieke, houd je vast aan de takken van de bomen

maaike, houd je vast aan de takken van de bomen
alsof we toen al wisten dat de grond onder haar voeten onbetrouwbaar was
dat de bomen worden gesnoeid en een seizoen lang fantoompijn hebben
dat de hemel wordt gesneden uit takken die er niet meer zijn
en dat je tegen zoveel genietmeer niet opgewassen bent
dat je niet veel meer rest dan

het sprokkelen
van hout
voor een nest
of een brandstapel

Pas na lezing van het allerlaatste woord brandstapel is het duidelijk waaraan het gedicht refereert. De dichteres rappelleert ons aan de barbaarse praktijken waarmee de geschiedenis van het oude continent is besmeurd. De tragedie die onder de huid van het voorliggend gedicht verborgen ligt, betreft de heksenwaan die zijn hoogtijdagen beleeft in de 16e , 17e en 18e eeuw. Van hekserij verdachte vrouwen worden zonder enige vorm van procesgang zolang gemarteld totdat zij wel moeten bekennen een pact met de duivel te hebben gesloten. Zij worden levend op een brandstapel verbrand onder het oog van een vijandig joelende menigte. Maaike Kerrebroeck was ooit zo’n uitgespuwde vrouw die in 1734 tot de brandstapel werd veroordeeld. De 20e-eeuwse psycholoog Kurt Baschwitz (1886 – 1968) typeert heksenvervolgingen als ‘’moorddadige geestesverbijsteringen’’ van het oude continent, als ‘’de gevaren van de massale domheid’’. Het zijn ‘’verdrongen complexen’’ die zich vóór en ná de heksenvervolging steeds opnieuw in wisselende gedaantes en vormen openbaren.
Maar het stadje Assebroek, woonplaats van Verhelst en deelgemeente van Brugge, vergeet zijn schandvlek net. Het herinnert ons aan Maaikes wreed en droevig lot in de naamgeving van een straat, een doodlopende weliswaar. Een achteraf gelegen steegje dat niet echt deel meer uitmaakt van het wegennet. Verhelst hanteert hiervoor in de 1e strofe een syntactisch, fraai geconstrueerde enumeratie, namelijk eentje met een omgekeerde climax. Daarnaast lijkt de metafoor die onder de opsomming ligt, veelzeggend te zijn. Het kleine, doodlopende straatje dat geen deel meer uitmaakt van het doorgaand verkeer is net als Maaike zelf. Ook zij maakte geen deel meer uit van de toenmalige gemeenschap; haar leven liep letterlijk dood. Haar restte geen andere uitweg dan de brandstapel.
In de zelfde strofe legt de Brugse staddichteres Maaike Kerrebroeck – wier naam maar liefst zeven keer in het gedicht voorkomt, opdat wij haar niet vergeten – woorden in de mond. Maaike zou namelijk aangenaam verrast zijn geweest met de naamgeving maar haar naam gedenken als een onbeduidend straatje en dan nog doodlopend? Nee, dat voelt als een miskenning! Als men haar dan toch wil gedenken, waarom geen autostrade, geen vier- of zesbaans autosnelweg? Uitwaaierend met een lichaam van tarmac. Geasfalteerd dus en voorzien van klaverbladen. Want – zo schrijft de dichteres in de 2e strofe – hoeveel schoner klinkt op de radio niet het verkeersbericht: het is aanschuiven op de maaike kerrebroeck, gelieve om te rijden via de arnoldine van den rade, die andere weerloze vrouw. In ieder geval klinkt dat veel poëtischer dan het bericht: opstopping op de E40.
Maar beide vrouwen – Maaike en Arnoldine – zijn gedoemd tot asfalt. Gedoemd heeft een negatieve connotatie. Het wil zeggen: veroordeeld tot asfalt. Letterlijk worden zij met voeten getreden en keer op keer overreden. Bedoelt Verhelst hier iets mee? Het waren toch gruweldaden. Dus waarom niet onomwonden zeggen dat we ooit slechteriken waren en nog steeds zijn. Dat lijkt te ontbreken in dit soort eerbetoon. We denken ermee af te komen met het makkelijk in de mond liggende woordje: sorry. Maar sorry zeggen is wel iets anders dan spijt hebben. Iemand postuum eren met een doodlopend straatje is niet echt een akte van berouw.
In de derde strofe wordt herhaald wat voor nietig straatje Maaike Kerrebroeck is. Maar tegelijkertijd wordt met enig cynisme toegevoegd opdat wij niet zouden vergeten wat wij met haar deden. In de zelfde strofe vraagt de dichteres aan de lezers of zij – net als zijzelf – nog het liedje kennen dat we ooit in de klas zongen: mieke, houd je vast aan de takken van de bomen. Een vrolijk kinderliedje waarin eigenlijk gezegd wordt dat mensenkinderen hun mast of boomtak als veilige baken moeten vasthouden. Doen ze dat niet, dan vallen ze naar beneden met kans op kwalijke gevolgen. Dus geen eigenzinnig of deviaat gedrag!
Interessant is dat het Meertensinstituut het onschuldig lijkende liedje typeert als straatliedje en het situeert in een minder vrolijke, eerder onheilspellende en bedreigende omgeving, namelijk: Het was middernacht, en volle regenvlagen / Dekte het woud, dat heen liep door het dal / mieke hou u vast aan de takken van de bomen / Mieke, hou u vast aan slippen van mijn jas.
In de 4e strofe is het Maaike die in het liedje aangespoord wordt haar heil te zoeken aan de takken van de bomen, want beneden is de grond onder haar voeten onbetrouwbaar. Maar ook daar is het niet meer veilig. De jacht op nieuwe, zwarte schapen in de samenleving gaat onverminderd door. Er komen steeds nieuwe heksen, melaatsen of joden. En zijn ze er niet, dan creëren we ze, aldus de eerder aangehaalde Kurt Baschwitz. En daartegen ben je als prooi niet opgewassen. Wat dan overblijft, is niet veel anders dan wat hout voor een nest of een brandstapel. En hiermee lijkt de indringende boodschap die Verhelst in haar gedicht de lezer meegeeft onmiskenbaar eenduidig: niet de prooi maar zijn jagers zijn de schuldigen!

 

twee helften tania verhelst

Tania Verhelst

Twee helften

Uitgeverij De Zeef

ISBN 9789493138254

 

Over de auteur

- rondde - na zijn onderwijzers- en lerarenopleiding Duits - zijn doctoraal studie Nederlandse taal- en letterkunde & Mediëvistiek af in Utrecht. Hij was onder meer onderwijzer, hoofd der school en leraar Nederlands aan een vwo-opleiding. Daarna was hij als afgestudeerd econoom langere tijd verbonden aan de Hogeschool voor Economische Studies in Amsterdam en de Business University Nyenrode in zowel economische als kwantitatieve vakken. Daarnaast is hij auteur en publicist.