Gepubliceerd op: donderdag 19 augustus 2021

Delphine Lecompte – Pooier Benny

 

Wat kan ik zeggen? Ik was jong en naïef, een kinderlijke dromerige listige leugenachtige manipulatieve gewonde gekwetste genadeloze inventieve indroevige zestienjarige troela. Ik vond het geweldig romantisch en gevaarlijk om even bevriend te zijn met een pooier, maar eigenlijk kreeg ik nauwelijks te maken met het beroep van Benny. Ik leerde Benny kennen in de lobby van een groezelig kusthotel: Le Chien Vert. Hij redde me (dramatisch gesteld), ik werd lastiggevallen door twee akelige fezelende extreem handtastelijke Zwitserse horlogemakers en hij zei bars in hun dialect: ‘Laat het meisje met rust!’ Wat een held! En wat een kop: hoekig, Zuiders, macho, gevoelig, nobel, stug, mysterieus, sentimenteel, hongerig, grimasrijk, behaard. Maar ik viel vooral op zijn brede schouders en op de gelaagde bikkelharde koordachtige buikspieren die hij me toonde nog voor hij wist hoe ik heette.
‘Ik heet Sarah,’ beweerde ik. Sarah omdat mijn moeder zo heette.
‘Nee,’ zei Benny streng doch tevens geamuseerd, ‘Jij bent zeker geen Sarah.’
‘Ik heet Delphine,’ biechtte ik dan maar op.
‘Ja, dat klopt.’
Benny bestelde garnaalkroketten en tequila voor ons. Hij vroeg uiteraard niet of ik zin had in garnaalkroketten en tequila. De garnaalkroketten verschenen eerst op ons tafeltje. Ik was te zenuwachtig om mijn vork vast te houden, maar Benny nam zijn vork en voederde me krachtdadig en erotisch. Gevoederd worden door een onbehouwen onvoorspelbare teergevoelige gorilla was in mijn ogen het toppunt van erotiek. Een beetje later werden de eerste shots tequila op ons tafeltje geplaatst. Benny leerde me tequila drinken volgens de regels van de kunst, een indrukwekkend theatraal overbodig hartverscheurend ritueel. Benny werd loslippig en vertelde me dat hij pooier was.
Ik vroeg: ‘Ben je een gewelddadige pooier?’
Hij stelde me gerust en zei dat ik wellicht een verkeerd beeld had van pooiers, door al die vulgaire films en schreeuwerige videoclips die me door de strot werden geramd. Hij was allesbehalve gewelddadig, hij was altruïstisch en zachtmoedig, een soort van maatschappelijk werker. Ik grinnikte, dat waardeerde hij niet. Ik vroeg of ik een van zijn hoeren mocht worden, maar hij zei dat ik bijlange niet aantrekkelijk genoeg was. Hij somde mijn gebreken en lelijkheden op: kleine borsten, veel te kleine borsten, grote neus, veel te grote neus, korte beentjes, sardonische wenkbrauwen, dikke knieën, boertige wangen, littekens op mijn onderarmen, te hoog voorhoofd, te veel moedervlekken op mijn schenen, en een absurde navel. We werden erg dronken en Benny wilde op de vuist gaan met een touwslager die een beetje leek op de minnaar van zijn vrouw Micha die hij aanbad, maar ik hield hem tegen en sleurde hem een toilethokje in. In het toilethokje pijpte ik hem, hij vond het de normaalste zaak van de wereld. We besloten om naar het casino te gaan. In de grote zwarte jeep pijpte ik Benny opnieuw. Hij botste tegen de auto van een schepen of magistraat en ze regelden het onderling.

Het huis van pooier Benny was erg ongezellig: veel chroom en slechts één marmeren poema. Ik vroeg: ‘Waar is je vrouw? Waar is Micha?’ Benny zei eerlijk, huilerig, en intens radeloos: ‘Ik weet het niet, maar ik wil het weten! Ik wil dat Micha terugkeert! Ik heb haar nodig, zonder Micha ben ik een wrak…’
Benny penetreerde me en ik begon te bloeden. Hij panikeerde even, maar het was gewoon menstruatiebloed. Of een miskraam. Ik was ontzettend sletterig in die periode. De penetratie was behoorlijk pijnlijk en (dus) zalig. Na de penetratie viel pooier Benny in slaap in de grote zwarte zetel in de woonkamer onder een schilderij van een tweederangs Rothko. Er kwam een dommige koddige goedige geriatrische jachthond binnen gewaggeld, een pointer. Ik was blij en vreemd opgelucht om nog een zoogdier in het huis aan te treffen, de tequila had me angstig gemaakt. Ik riep de hond bij me en ik viel in slaap op zijn warme blauw geaderde flank.
’s Ochtends waren pooier Benny en de pointer verdwenen, maar er stond een gigantisch ontbijt voor me klaar: vers fruitsap, gerookte zalm, brie, rabarberconfituur, pistolets, croissants, gekookte eieren, en zelfs kleine merenguetaartjes. Ik liet alles staan en belde mijn moeder op met de vaste telefoon van Benny. Ze vroeg hoe ik het stelde op schoolreis in Londen. ‘Uitstekend! De tentoonstelling van Giacometti was een revelatie,’ beweerde ik. Plots stond Benny naast me, zonder hond. Hij zag er chagrijnig uit. Ik verbrak de telefoonverbinding en zei: ‘Ik zal betalen voor het gesprek.’ Hij wuifde mijn woorden weg. Hij zei korzelig dat hij een drukke dag voor de boeg had en dat ik moest vertrekken.
Ik barstte in huilen uit en smeekte: ‘Laat me AUB hoer worden, één van jouw hoeren. Geef me een kans, ik zal je niet teleurstellen…’ Maar hij was onverbiddelijk. Hij nam mijn voeten en sleepte me naar buiten. In de trein begon ik almaar heviger te bloeden. Ik droeg een nauw aansluitende pasteloranje broek (gestolen van mijn exotische tante Anne die zich op haar vijftigste had geworpen op hiëroglyfen en Hatsjepsoet om niet ten onder te gaan aan haar zwaar autistische zoon) en iedereen keek vol onverholen gefascineerde walging naar mijn kruis.

Ik was zogezegd nog tot vrijdag in Londen. Het was maandag. Gelukkig kon ik schuilen bij de versleten ex-bokser. Hij was zogezegd mijn vaste vriend, en ik was soms zijn boksbal (maar hij kon ook heel teder zijn). Hij vroeg niet waar ik had gezeten en hij wilde niet weten waarom ik bloedde. Hij negeerde het bloeden. Hij ging naar de supermarkt en kocht zure beertjes en Marsrepen voor mij. We lagen de ganse dag in het bed dat je uit de muur moest trekken. We luisterden naar stroperige Motown liedjes en hadden niets tegen elkaar te vertellen. Pas op donderdag begon ik me een beetje beter te voelen. Ik vroeg aan de versleten ex-bokser: ‘Hoe goed ken je Londen?’
‘Ik ken die lijfwachten met hun rare mutsen als toxische Bosnische hagen, en ik ken de Thames. Oh en ik heb de huwelijksplechtigheid van Charles en Diana op de televisie gevolgd. Waarom?’
‘Laat maar.’

Over de auteur

Delphine Lecompte