Gepubliceerd op: zondag 29 augustus 2021

Delphine Lecompte – Naïeve Georgische feestvierders en eczeemplekken die op waaierteengekko’s lijken

 

Ik staar naar een naïef geschilderd Georgisch feestmaal
In een verleidelijk glanzend reistijdschrift in de wachtzaal van mijn kribbige dermatoloog
De feestvierders zijn zodanig dronken dat ze klinken met stijve gerookte forellen
En hun glazen halfleeg op de tafel laten staan, behalve de puriteinse zadelmakervrouw
Met de brede zwarte hoed links, zij houdt stug een wijnglas tegen haar schrale borst
Georgië is om zeep, en met mijn huid komt het ook niet meer goed
De kribbige dermatoloog zegt dat hij een zalf heeft voor de eczeemplekken op mijn onderrug
Nu lijken ze op waaierteengekko’s, maar na gebruik van de zalf zullen ze eruitzien
Als een vale vage trage slome onderwaterlasser in een gevecht verwikkeld met een spermawalvis
Die eigenlijk enkel wil spelen, maar de onderwaterlasser kan niet meer spelen
Sinds zijn dochter omkwam in een manegebrand, de dikke kont van een merrie
Versperde de staldeur, toen de merrie de rook inhaleerde, werd ze panisch
En verpletterde ze het kind in haar stal, maar dat was ze sowieso van plan geweest.

De spermawalvis voelt zich afgewezen, wordt woedend als de Hydra van Lerna en verscheurt
De vale vage trage slome onderwaterlasser die zich ondanks zijn depressie tegen het verscheuren
Verzet, de kribbige dermatoloog zegt dat ik direct moet betalen en dat hij nog steeds verliefd is
Op mijn moeder die hem niet nodig heeft, want mijn moeder heeft geen eczeem en ze is zelfstandig
Vrijgevochten ook, ze trachtte het me in te prenten maar ik vond het altijd comfortabeler
Om kwark en bedden en badmintonnetten en vogelkooien en chowchows te krijgen
Van lukrake boomchirurgen en sjamanistische touwslagers en verdorven sponzenverkopers
En lankmoedige dadaïsten en mystieke chrysantenkwekers, het krijgen ging me nooit vervelen
Nu verlaat ik het ziekenhuis en vraag aan de analfabetische jongenshoer
Die in de fietsenstalling op me heeft gewacht om mijn rug in te smeren met de magische zalf
Hij gehoorzaamt en mijn rug wordt het tafereel dat ik reeds uit de doeken deed
We lopen de fietsenstalling uit en ik hoop dat we door de bliksem worden getroffen
Ik zeg tegen de analfabetische jongenshoer: ‘De kribbige dermatoloog is nog steeds verliefd
Op mijn moeder. Ze gooide een emmer kikkerdril in zijn gezicht toen ze beiden vijf waren
En zijn grootste wens is dat ze dat ooit opnieuw zal doen, maar ze herinnert zich
Het voorval niet meer. Zo is mijn moeder: ze deelt wraak en fopperijen uit en vergeet alles meteen.’

De analfabetische jongenshoer slaat met een stok op een gesluikstorte mannequin
Met een communistisch hoofddeksel op zijn afgebladderde haarsnit
En een melige spreuk in vilstift op zijn torso geschreven: zoals het klokje thuis tikt
Net op tijd afgebroken, ik haat die vieze leugenachtige spreuk vooral te vinden
In de huiskamers van sinistere taxidermisten en incestueuze imkers
Ik zeg: ‘Stop! De mannequin is al dood. Waarom moest hij sterven? Omdat hij communistisch was?’
‘Ja. En omdat hij me op Aswoensdag heeft verkracht met een opgezette veelvraat
Maar hij deed alsof hij niet wist dat het Aswoensdag was, en ik wist niet
Dat het plompe donkere naargeestige beest een veelvraat was, jij vertelde het me achteraf.’
‘Ik?’
‘Ja, jij.’
Ik glunder en haal twee stroopwafels uit mijn kinderachtige rugzak
We eten ze op in de tuin van de gierige oogarts die in Belgrado een symposium
Over oogstrontjes bijwoont, maar hij zal vooral genieten van de perziklikeur
En van de corrupte minderjarige degenslikkers, elk diertje zijn pleziertje
Of is dat ook een melige spreuk?

De analfabetische jongenshoer zegt ijdel en onverwacht: ‘Ik heb prachtige ogen
En mijn oren zijn ook niet mis. Mijn genitaliën zijn magnifiek doch betaalbaar.
Slechts mijn ziel is lelijk, of op z’n minst banaal. Ik overweeg om mijn ziel
Te verkopen aan de transseksuele coniferenscheerder die ik elke dinsdag tegenkom
In herberg De Wellustige Miereneter waar hij steeds ruziemaakt met de meest
Onvoorspelbare treinrovers, de meest grimmige steltlopers, en de minst milde schuldbemiddelaars.’
‘Wat zal je krijgen in de plaats?’
‘Een muildier dat geld schijt!’
‘Je moet niet alles geloven. Het is een sprookje.’
‘Mijn leven is een sprookje.’
Maar dan verslikt de analfabetische jongenshoer zich in zijn laatste hap stroopwafel
En ik moet de Heimlich greep toepassen, ik ben trots en opgelucht dat het lukt.

De zon zal binnenkort ondergaan, iets om naar uit te kijken
Het wordt koud en we rillen
Ik sta op en zeg tegen de analfabetische jongenshoer: ‘Jij mag blijven zitten
En je achtersteven vochtig laten worden, maar ik heb andere katjes te geselen.’
Het is niet waar, ik heb helemaal niets omhanden
Mijn leven is een en al ledigheid, het oorkussen van Satan zogezegd
Ik loop naar mijn huis en kijk verbolgen en verwijtend naar de gemene krakende gevel
Ik ga naar binnen: ik heb geen goudvissen, geen rozijnenbrood, en geen blikopener
Gelukkig heb ik wel een televisietoestel: een documentaire over zwarte ex-matrassenverkopers
Die op het punt staan om een maagring te krijgen van een kleine vermanende Armeense goeroe
Met een tapijtschaar en blauwe elastiekjes in zijn witte borstzak
Zou de procedure zo eenvoudig zijn?

Over de auteur

Delphine Lecompte