Gepubliceerd op: donderdag 5 augustus 2021

Delphine Lecompte – Max Beckmann, ik weet niet waarom ik van je hou

 

Ik bewonder mensen die kunnen uitleggen wat ze zo goed vinden aan een schilderij of aan een film, en daarna kunnen oreren over de kracht en de pracht van het door hen naar voren geschoven kunstwerk, anderen kunnen enthousiasmeren. Ik geraak nooit verder dan: ‘het schilderij is mooi’, ‘de film heeft me geraakt.’ Deerniswekkend, ik weet het. Ik denk dat er twee redenen zijn waarom ik er niet in slaag om mijn extase over een kunstwerk op een verbaal geschikte, welbespraakte manier uit de doeken te doen. Reden 1 is een gierige hebberige lelijke reden: ik wil het gewoon niet doen, ik weiger. Ik wil het werk voor mezelf houden, ik heb de intellectuele en emotionele inspanning gedaan om van het werk te houden, ik heb de sprong gewaagd en nu behoort het werk mij toe. Het is van mij en ik wil het met niemand delen. Reden 2 is veel zieliger: ik heb geen universitair diploma en dus heb ik geen recht van spreken. Vooral niet over kunst. Een verlammend minderwaardigheidscomplex. Ik weet nochtans dat bijlange niet alle universitairen een ruime heldere interessante blik hebben, maar toch… die onzekerheid speelt me al heel lang parten, ik voel me op intellectueel vlak constant tekortschieten, kreupel, een nietsnut.
Dat was de stomme overbodige inleiding, maar nu wil ik het hebben over de krasse weerbarstige grimmige hoekige geniale Max Beckmann.

Ik ontdekte hem in een boek, niet in een museum. Een boek over de Duitse expressionisten. Een kunstboek van mijn moeder dat ik wilde verkopen aan een tweedehandsboekenwinkel omdat ik geld nodig had voor Martini en hippiesandalen. Er waren nog andere boeken die ik wilde verkopen: een monografie van Bernini, een biografie van Miles Davis, stripverhalen van Jommeke en Lucky Luke, een paddenstoelengids, een geschiedenis van de schoen, Nooit Meer Slapen, de verzamelde gedichten van Hendrik Marsman, en de nog steeds schokkende Juliette of de voorspoed van de ondeugd van de Sade.
Maar net voor ik de tweedehandsboekenwinkel betrad, gleed ik uit over een tomatenschijfje dat was gevallen uit een vies broodje tonijnsalade van een korzelige Russische toerist en mijn boeken vlogen de straat op, de Katelijnestraat. Vernederd en beschaamd raapte ik de boeken op. Ze waren niet beschadigd, maar het boek over de Duitse expressionisten lag opengeslagen en ik zag een raar schilderij van een struise norse kalende man met een saxofoon. Het was een zelfportret en het was grappig ondanks de harde genadeloze penseelstreken: de saxofoon leek op een karper en de schilder droeg een dikke luxueuze vrouwelijke kamerjas die hem er zo mogelijk nog stoerder en robuuster deed uitzien. Max Beckmann zag er niet uit als een kunstenaar, hij leek op een gewichtheffer of op een man die op Vlaamse kermissen bokste tegen kangoeroes en treinen verplaatste met zijn tanden. Ik was verrukt en besloot het boek te houden.

De andere boeken verkocht ik en met het geld ging ik om een fles Martini en om de hippiesandalen waar ik al zo lang naar smachtte en die Nicky met de indianenveer in haar aardbeiblonde haren al een gans schooljaar droeg en waar de leerkrachten hun ogen niet van konden houden. Maar aan mijn voeten oogden de sandalen obsceen, grotesk, doods. Mijn voeten waren te dik en mijn tenen hingen aan elkaar met vliezen omdat ik te vroeg geboren was. Ik was een freak en Nicky was een licht bevallig etherisch ultrabekoorlijk nimfje dat eender wat kon dragen en alle mannenharten zouden sneller kloppen. Godverdomme!
Ik wierp de sandalen in het water en dronk de helft van de fles Martini leeg. Ik was te dronken om terug te keren naar school, dus ging ik op een bankje zitten in het Minnewaterpark. Er stond nog een tent van een muziekfestival dat afgelopen weekend had plaatsgevonden. Een psychotische clochard piepte vanachter het zeil en wenkte mij. Ik stapte op hem af, hij vroeg of ik hem mijn borsten wilde tonen. In ruil zou ik een pak suikerwafels krijgen. Ik deed het, maar niet voor de suikerwafels. Na dit klein sletterig incident (dat is het juiste woord niet) keerde ik terug naar mijn bankje en naar Max Beckmann. De andere expressionisten waren ook de moeite waard, maar Beckmann was de enige die zo compromisloos narcistisch en brutaal en agressief en wellustig en baldadig en kinderlijk schilderde.
Nee kinderachtig. Kinderachtig smullend van zijn lelijke sympathieke tronie en van de absurde onnozele komische attributen waarmee hij poseerde. Poseerde voor zichzelf.
Was dit mijn vader?
Was dit maar mijn vader!
Max Beckmann werd die middag in het Minnewaterpark mijn vader. Ik dronk de fles Martini leeg en de psychotische clochard probeerde me te verkrachten, maar twee foorkramers namen hem te grazen. Niet voor mij, niet om mij te redden. Maar omdat ze hielden van geweld. Vooral van geweld gericht tegen andere paria’s. Tegen mensen die nog lager op de sociale ladder stonden dan foorkramers. Het was haast een levend werk van Max Beckmann, ja.

Om 17u ging ik naar huis en mijn moeder gaf me slaag omdat er boeken waren verdwenen en omdat ik weer had gespijbeld en naar alcohol stonk. Ik zei opstandig: ‘Het was een prachtige dag: ik heb Max Beckmann ontdekt, een kunstenaar die jij onmogelijk kan begrijpen jij kleurloze gezapige burgerlijke trut jij!’ Ik kreeg opnieuw slaag en daarna beweerde mijn moeder dat ze op mijn leeftijd ook had gedweept met Max Beckmann, dat het een fase was waar elke puber doorheen moest, en dat het rap genoeg voorbij zou gaan.
Maar het ging niet voorbij.
Het is niet voorbij.
Ik dweep nog steeds met Max Beckmann en ik klink nog altijd als een stomme stugge onaantrekkelijke ongeletterde hoer wanneer ik moet uitleggen waarom ik zoveel van Max Beckmann hou.
Waarom? Daarom!

Over de auteur

Delphine Lecompte