Gepubliceerd op: donderdag 29 juli 2021

Delphine Lecompte – Over mijn generositeit, mijn gierigheid, en daarna gelukkig opnieuw de vrijgevigheid

 

Ik ben opgevoed door genereuze en gastvrije mensen. Gastvrij zijn is gemakkelijk: je zet je deur open, de mensen stromen binnen en ze eten je kazen en drinken je wijnen. Maar genereus zijn is: alle kazen en alle wijnen op tafel zetten, en niet de goede kazen en wijnen achter slot en grendel en dus voor jezelf bewaren. Simpel en kinderlijk uitgelegd.
Mijn grootouders nodigden constant mensen van alle slag uit (boeren, zadelmakers, kosters, rechters, stropers, klassieke filologen) om te feesten zonder katholieke aanleiding of grondige reden, en dan verschenen er op tafel wonderlijke walgelijke lopende kazen zoals Dali’s klokken en donkergele mierzoete obscene misselijkmakende wijnen en likeur in adembenemende toxische verrukkelijke groene flessen. En iedereen moest dronken naar huis. Of dronken blijven slapen in een van de logeerkamers. Of de ganse nacht braken in een blauwe emmer onder de lange rechthoekige koesterende robuuste eikenhouten tafel in de woonkamer (Paula braakte altijd, bij haar zag het er aantrekkelijk uit: geluidloze geurloze gulpen in liefelijke onschuldige deugnietachtige suikerspinkleuren).
De volgende dag kregen de gasten van mijn grootouders (de gasten die waren blijven slapen en/of braken) een berg geschenken mee naar huis: boeken over de goudsmeedkunst van de Mixteken, fantastische staaltjes van de goudsmeedkunst van de Mixteken, overgebleven jeneverflessen, Congolese xylofoons, ivoren alligatoren, Sint Blasiusbeelden, amuletten uit Cambodja, gesigneerde foto’s van Rita Hayworth of Cary Grant, halsbanden en manden van dode honden, gevilde hazen, potten honing, zelden gedragen stola’s, enzovoort…

Ik vond het een zalig bevredigend luxueus schouwspel als kind, maar ik zag ook de wellustige macht van degene die gaf (voornamelijk mijn grootvader) en de nijdige kruiperigheid van de sukkelaars die de geschenken moesten aannemen. Omdat ze arm waren, of omdat ze hamsterden, of omdat ze gierig en hebberig waren, of omdat ze bang waren dat er barre tijden zouden aanbreken. Mijn grootouders en hun vrienden hadden de tweede wereldoorlog en ontbering meegemaakt, en ze reageerden in twee extremen: de royale ziekelijke spendeerzucht van mijn grootouders enerzijds en aan de andere zijde was er de ziekelijke angstvallige zuinigheid van bijvoorbeeld onze poetsvrouw Marcella die in de gemeentebibliotheek en het documentatiecentrum toiletpapier en handzeep ging stelen. Mijn grootouders zaten er warmpjes bij: een vrederechter en een lerares Frans, maar mijn grootvader kwam uit een verpauperde familie van strontrapers en drankzuchtige machinisten. Daarom vond ik de gulheid van mijn grootvader zo dapper en lovenswaardig: hij kende de armoede, en toen hij eraan ontsnapt was probeerde hij zo veel mogelijk mensen gelukkig te maken met zijn salaris.

Ook mij wilde hij gelukkig maken: ik kreeg elke zaterdag zakgeld van mijn grootvader en hij spoorde mij aan om het geld zo vlug mogelijk te laten rollen. Die aansporing had ik eigenlijk niet nodig, ik had een gat in mijn hand (zoals ze hier zeggen) en geld en ik waren nooit langer dan tien minuten bij elkaar. Ik ging naar de markt en kocht elke zaterdag een worstenbroodje met mosterd, en daarna had ik nog geld over voor (o.a.) een vlieger met drakenwimpers, een pluchen marmot, een teckel op wieltjes, een set glazen knaagdieren, een echte parkiet met een echte warme bonkende borststreek, en een hoepel. De hoepel was een miskoop: de ring bleef nooit rond mijn heupen hangen, hij ging altijd pijlsnel naar mijn enkels. Een vernedering. Ik gaf de hoepel aan mijn welgevormde robuuste sportieve nichtje Alexandra en ze was er meteen mee weg, meteen een hoela hoop ster, een stomme vulgaire hoera hoela troela. Ja ik was jaloers.
Ook mijn moeder is altijd genereus geweest: ze geeft geld aan gemene klagerige schuimbekkende zwaarlijvige clochards, en geschenken aan mensen die ze slechts eenmaal heeft gesproken: een gemakkelijke fiets aan de schoonzus van haar Poolse naaister, een antiek fototoestel aan het petekind van haar Moldavische stukadoor, een dikke monografie van Jasper Johns aan de ontslagen kraanmachinist, een prachtige sextant aan de palliatieve onderwaterlasser, een jaarrantsoen negerzoenen (excuseer) aan de voormalige vrachtwagenchauffeur, een gloednieuwe diamantzaag aan de oude kruisboogschutter, enzovoort…

En ik? Ik die was opgegroeid tussen deze wonderlijke woeste toonbeelden van onstuimige irrationele vrijgevigheid en overvloed? Ik had ook vrijgevig moeten worden maar ik was het niet. Wacht! Ik was vrijgevig tot ik begon te werken als rekkenvuller. Nee langer. Ik was vrijgevig maar altijd minder vrijgevig dan mijn moeder en mijn grootouders. Ik gaf constant geld aan overduidelijk verslaafde clochards, en ik gaf met grote regelmaat dekens en wereldbollen en stripverhalen en kattenbakken aan ex-psychiatrische patiënten die het moeilijker hadden dan ik. Maar soms had ik spijt van het geld en de spullen die ik weggaf en dan dacht ik: ‘Ik had dat geld en die spullen ook kunnen gebruiken. Ik had dat geld en die spullen misschien zelfs meer nodig dan zij!’ Mijn grote fout was dat ik nadacht over geld, dat ik begon te sparen. Het was een idee van de oude kruisboogschutter om te sparen. De oude kruisboogschutter houdt van geld en schijn en prestige en leder en oldtimers.
Oh wat vervloek ik hem nu! Geld en spenderen kregen een veel te grote betekenis. Plots kende ik het exacte saldo op mijn spaar- en zichtrekening, en plots begon ik kortingsbonnen voor voeding uit te knippen. Walgelijk. Of toch laakbaar op z’n minst.

Gelukkig leerde ik in 2019 de voormalige vrachtwagenchauffeur kennen die zijn schamele pensioen (waar hij nooit een geheim van heeft gemaakt: 1350 euro) lustig en zorgeloos verkwist aan pintjes en sigaretten en veel te dure rivierkreeftensalade van het buurtwinkeltje om de hoek. Op het eind van de maand schiet er niets over, en zo moet je leven. Ik zal zo leven.
Ik leef nu zo. Zoals mijn moeder en mijn grootouders zaliger. Ik deel slordig en onbedachtzaam bankbriefjes uit aan de sjamanistische touwslagers in het Astridpark, en ik kocht daarnet een nieuwe televisie voor de voormalige vrachtwagenchauffeur. Een hele dure platte televisie om domme films over gladiatoren en documentaires over Lynyrd Skynyrd en over benzinepompen uit Vermont te bekijken.
Het mag geen pijn doen.
Het is maar geld en straks gaan we dood.

Over de auteur

Delphine Lecompte