Gepubliceerd op: donderdag 15 juli 2021

Delphine Lecompte – Mijn meest alcoholistische oudejaarsavond

 

Het jaar 2019 was wellicht mijn meest alcoholistische jaar. De jaren voordien had ik al stevig gedronken en in de ogen van de WHO was ik vast en zeker een alcoholist, maar de jaren voor 2019 dronk ik nog af en toe samen met anderen die geen alcoholisten waren en soms beleefde ik plezier aan mijn drinkgelagen. En meestal slaagde ik erin om ’s avonds mijn pyjama aan te trekken en mijn tanden te poetsen en mijn bed te bereiken, al moet ik bekennen dat het tandenpoetsen reeds in 2017 begon af te nemen.

Het jaar 2019 werd goed ingezet, althans op ‘professioneel’ vlak: ik mocht begin februari deelnemen aan een prestigieuze literaire tournee (Saint Amour). Ik was uiteraard weer de vreemde eend in de bijt: de lelijkste, stugste, ziekelijkste, bleekste, minst geestdriftige, minst flamboyante, minst exotische schrijver van de hoop. Niettemin wist het publiek mijn wrange zogenaamd absurde gedichten te waarderen en de andere schrijvers ontdooiden voorzichtig, werden nieuwsgierig en stelden pittige half-vriendschappelijke vragen. We logeerden met z’n allen in een chique hotel in Antwerpen. Ik had nog een relatie met de oude kruisboogschutter, dus vergezelde de fiere veteraan me gulzig en onbevangen en moeiteloos iedereen charmerend (bij hem was er geen sprake van een ontdooiingsproces, hij werd meteen de mascotte van de groep). We kregen een suite die Madison heette en we maakten constant ruzie.

Ruzie over mijn drankmisbruik. Er was overal drank: in de lounge, in de minibar, in de kleine tourbus die ons voerde naar de verschillende steden waar we moesten optreden, in de backstageruimte van de schouwburgen en cultuurcentra waar we uitgenodigd waren, in de foyer tussen enthousiaste fans en Jan Decleir en zijn jonge vriendin Brechtje. Ik was niet opgewassen tegen het succes. Ik vond het magisch en spectaculair maar ook ondraaglijk en onbegrijpelijk. Ik vond vooral dat ik het applaus niet verdiende, en het maakte me kwaad omdat het toch geen echte liefde was. Al die onnozele oppervlakkige wispelturige idioten die nu voor me applaudisseerden omdat ik toevallig op een podium stond tussen grote schrijvers als Ilja Leonard Pfeijffer en Philippe Claudel waar waren ze toen ik in de goot lag of opgenomen was in een psychiatrische instelling?

De nachtportier van het hotel was nog wel het beste bewijs van de oppervlakkigheid van de stomme akelige mensensoort: hij was in de jaren negentig een immens populaire schrijver geweest, men noemde hem de Vlaamse Bret Easton Ellis. En nu? Nu was hij pafferig en zwartgallig en hij had geen uitgeverij.
Nu moest hij elke avond ijdele fatterige narcistische schrijvers zien terugkeren van triomfen op allerlei podia, en ze gunden hem geen blik waardig.
Ik wel! Ik dronk een fles wijn in de lounge en probeerde vriendschap te sluiten met de nachtportier.
Het lukte eerst. Het lukte goed, hij vond me erg sympathiek, maar dit zinde de oude kruisboogschutter niet die om twee uur ’s nachts ziedend terugreed naar zijn prachtige huis te Brugge. Ik werd huilerig en ging troost zoeken bij de nachtportier, maar hij was plots koud geworden. Dus ging ik terug naar de lounge, naar de andere schrijvers, maar ook zij vonden mij een lastpak en de meest struise meest ongeduldige minst zachtaardige schrijver sleurde me naar mijn kamer en sloot me op.

Ik at een paar zakjes chips, dronk twee blikjes bier, en nam een bad. Ik viel in slaap in het hete water. Ik werd wakker in koud water, het was ondertussen ochtend. Ik ging zonder voortanden (wachtend op mijn implantaten moest ik me tijdelijk beredderen met een bijzonder gênante slecht zittende tandprothese) naar het ontbijtbuffet, dronk koffie, at een soeplepel hummus, en rende terug naar mijn hotelkamer waar ik kotste op het tapijt. De minibar was leeg: problematisch. Gelukkig had ik mijn Xanax druppels om me enige verlichting te bieden.
Maar de verlichting duurde niet lang, ik ging naar buiten en kocht in een tijdschriftenwinkel een krant en vier blikjes bier. Die krant was ik niet van plan om te lezen, maar ik had toen nog menselijk opzicht en durfde niet uitsluitend bier te kopen in die tijdschriftenwinkel.

Vlug terug naar de hotelkamer: de oude kruisboogschutter stond in de kamer. Hij was teruggekeerd!
Ik negeerde hem en dronk hooghartig twee blikjes bier. Hij werd niet kwaad, de oude kruisboogschutter.
Ik denk dat hij medelijden had met mij. Ik was immers aan het beven, ik moest het bier met twee handen in bedwang houden.
Ondertussen was het middag. De bus zou ons pas om 17u naar een of ander dof cultuurcentrum voeren, we hadden dus nog een zee van tijd om te doden. De oude kruisboogschutter stelde het Rubenshuis voor, maar ik was te angstig en te misselijk om zo ver te wandelen. We stapten naar de Groenplaats en de oude kruisboogschutter kocht een ring voor me met een amethist, mijn lievelingssteen.

En zo ging het nog een tijdje verder. Na de literaire tournee werd ochtendlijk drinken meer regel dan uitzondering. Ik werd gewelddadig wanneer er geen drank voorradig was. In maart mocht ik enkele dagen verblijven in een wreed schone pastorie in Watou, om te schrijven. De oude kruisboogschutter vergezelde me alweer, afkeurend en bezorgd. Zorgelijk, zorgzaam. Berispend, vermanend, wanhopig, ten einde raad.
Er was geen televisie in het huis. Belachelijk! Een alcoholist kan geen zestien uren aan een stuk Rilke lezen en sonnetten schrijven. Ik kon me met moeite zestien minuten concentreren op een lap tekst.
Maar veel erger dan het gebrek aan verstrooiing via het medium televisie was het tekort aan drank.
Er was een herberg op het marktplein van Watou waar ik blonde Westmalle dronk, maar de herberg sloot om 17u en ik was nog niet dronken genoeg. Ik schreeuwde tegen de oude kruisboogschutter, ik huilde en trok aan zijn grijze pluimen. Hij moest rijden naar de Lidl van Poperinge en bier en wijn voor me halen. De oude kruisboogschutter gehoorzaamde en ik werd heel dronken die nacht.

De volgende dag keerden we terug naar Brugge. Ik mocht nog langer blijven in Watou, maar ik besloot om mijn residentie te aborteren want in Brugge was het veel gemakkelijker om aan drank te geraken. Diezelfde maand begon ik last te krijgen van nachtelijke paniekaanvallen. Ik wist dat de drank de oorzaak was, ik stak nog een tandje bij: twee flessen witte wijn en een fles vermouth was nu mijn dagelijks rantsoen. Soms nog een Westmalle of twee.
Ik raakte geobsedeerd door een YouTube filmpje waarin Steve Martin Jack Lemon in de bloemetjes zet: ‘The Days of Wine and Roses and Tapioca Pudding.’ Ik bekeek het en herbekeek het tot 2u ’s nachts. Daarna belde ik mijn psychiater op om mijn enthousiasme over het filmpje te delen en om te zeggen dat ze me deed denken aan Lauren Bacall, maar dat ze een beter karakter doch een slechtere huid had. En dat ik zelfmoord wilde plegen. Maar niet in Brugge. In Helsinki. Ik raakte eveneens geobsedeerd door Ricky Gervais die The Golden Globes presenteerde. En ik wilde nog steeds de bedeesde zeepzieder gegijzeld houden in een roeispanenhangar en wekenlang martelen. Of een kameleon voor hem kopen en een gezin stichten met ons drieën.

Boeken kon ik niet meer lezen. Ik had wel nog steeds zin in seks. Dus klopte ik op een zwoele augustusavond aan bij een beruchte drankzuchtige ex-truckchauffeur die in de buurt woonde. Hij had een paar maanden voordien mijn GSM nummer gevraagd en we waren al een tijdje dronken sms’en aan het uitwisselen. Geen erotische sms’en. Gewoon lichte dwaze tragikomische sms’en over tandziekten en countryliedjes, en dat ons leven een hopeloze miserabele knoeiboel was. Shit was het woord, het woord van de voormalige vrachtwagenchauffeur. Ik klopte dus aan, de voormalige vrachtwagenchauffeur was verrast en berustend en gastvrij en joviaal en beschaamd over de schimmelplekken op zijn muren.
We dronken bier, luisterden naar Lucinda Williams, ik trok mijn kleren uit en we bedreven klunzig en zweterig de liefde.

De volgende dag bleef ik drinken. De oude kruisboogschutter brak binnen in mijn huis. Toen ik om mijn tandenborstel ging was hij mijn chocolade aan het opeten in de zetel. Om me te straffen, hij heeft diabetes en haat chocolade. Ik zei: ‘Shit, burgerlijke klootzak, ik ben verliefd geworden op een tedere redneck. Jij kan oprotten met je fatsoen en je scrupules en je degelijkheid en je zelfgenoegzame gematigdheid. Ik wil rock ‘n’ roll in mijn leven!’
Maar het was geen rock ‘n’ roll, mijn relatie met de voormalige vrachtwagenchauffeur, het werd een aaneenschakeling van zielige morsigheden: vechtpartijen, sirenes, burenruzies, politie, spoedpsychiatrie, alcoholvergiftigingen, haat, woede, diefstal, gebroken glas, verwijten.

In december keerde ik terug naar de oude kruisboogschutter, maar ik bleef drinken. Ik vond het oké, drinken in december. Ik praatte het goed: december is een feestmaand, de kerstfeesten en oudejaarsavond komen er aan. Iedereen drinkt in december. De oude kruisboogschutter deed zijn best: hij haalde frambozen en yoghurt en spinazie en multivitaminen in huis. Ik mocht elke dag een bad nemen en hij gaf me geen standjes meer over mijn excessief alcoholmisbruik. Soms dronk de oude kruisboogschutter mee en dan deden we alsof er geen vuiltje aan de lucht was, maar ik zag dat hij melancholisch en atypisch passief was geworden. Dat ik zijn leven zwaar had gemaakt.
Ik keek niettemin reikhalzend uit naar oudejaarsavond want de grote tafel in de woonkamer van de oude kruisboogschutter zou dan weer vol versieringen en kandelaars en borden en kommen en sauspannen staan.
De oude kruisboogschutter had een zevengangenmenu besteld bij de duurste traiteurzaak van Brugge. En uiteraard zouden we champagne en advocaatlikeur en veel verschillende wijnen drinken.

Oudejaarsavond begon op 28 december, dat had ik zo geëist of afgedwongen. De oude kruisboogschutter ging om bladerdeeghapjes naar de Aldi en we begonnen reeds op de 28ste te vreten en zuipen. Ik had constant diarree. Toen het eindelijk oudejaarsavond was kon ik amper nog op mijn benen staan en uiteraard kreeg ik geen hap door mijn keel. Bovendien miste ik de voormalige vrachtwagenchauffeur. Ik zei tegen de oude kruisboogschutter: ‘Ik walg van je kneuterige servies en je kitscherige servetringen. Weet je wat? Ik keer terug naar de voormalige vrachtwagenchauffeur, hij is tenminste integer en authentiek en interessant, geen façade, een ruwe bolster.’
De oude kruisboogschutter jammerde en huilde, maar hij kon me niet tegenhouden. Vrijwel meteen kreeg ik het aan de stok met de voormalige vrachtwagenchauffeur die kwaad was omdat ik van de oude kruisboogschutter kwam, hij verliet zijn beschimmelde huurwoning en ging naar zijn stamcafé, de Walhalla.

Ik luisterde zesduizend keer na elkaar naar Our House van Crosby, Stills & Nash.
Ik zou nog zes maanden stevig doordrinken, daarna liet ik me opnemen.
Shit.

Over de auteur

Delphine Lecompte