Gepubliceerd op: donderdag 8 juli 2021

Delphine Lecompte – Circus en carnaval

 

Een degoutant feest, carnaval: de volwassenen gedroegen zich onbehoorlijk onfatsoenlijk onbetamelijk, op en top vulgair, en ze vielen grandioos door de mand. Ze hadden slechts een stom papier-maché masker nodig om losbandige destructieve corrupte nietsontziende monsters te worden. Wij de pure wolfskinderen stonden er met grote verschrikte ogen naar te kijken. Iedereen deed mee, iedereen behalve mijn vader.
Circus was van een heel andere orde: circusartiesten waren integer en consequent. Zij waren de echte wilde misfits, de integere bloedmooie poëtische gedrochten. Zij moesten hun aangeboren vanzelfsprekende vreemdheid niet extra in de verf zetten met obscene kostuums of woest gebrul of domme fopartikelen of dwaze spilzieke confetti. En ze dronken pas na hun acts, de circusartiesten, in hun woonwagen in diepe gedachten verzonken, terwijl de carnavalisten reeds bij dageraad begonnen te zuipen en iedereen uitscholden en op de vuist gingen met hun broers of met de postbode.

Carnaval was bovendien verbonden met het benepen en bestraffende katholicisme. Maar circus was net uitgesproken esoterisch, magisch, machtig, satanisch, compromisloos heidens, een bovenaardse kunstvorm waar je nooit mee mocht sollen.
Carnaval was schofterig en combattief, circus was mysterieus en poëtisch en kinderlijk en melancholisch en naïef.
Carnaval was een degoutante braspartij, circus was een sierlijke bezwering.
Geniale kunstenaars als Picasso en Beckmann en Pechstein en Seurat hadden circusartiesten met respect en tederheid neergezet.
Carnavalisten waren bedriegers: lafhartige burgerlijke schepenen, boetige bulderende meubelmagnaten, en hypocriete kosters met weinig verbeelding die één keer per jaar de teugels wilden laten vieren, zodat ze de rest van het jaar weer stevig binnen de lijntjes konden kleuren en iedereen konden kleineren die betrapt werd op een misstap of een overtreding.
Maar de kunst was net om altijd wetteloos, baldadig, euforisch, en anarchistisch te zijn.
En dus snakte ik naar de komst van de circusartiesten, en probeerde ik zo veel mogelijk flarden voodoo en wijsheid los te krijgen van de degenslikkers, vuurspuwers, messenwerpers, koorddanseressen, leeuwentemmers, en onvolprezen clowns.

Ik herinner me de circustent op de Vrijdagmarkt te Gent. Ik geraakte bevriend met de berenverzorger, hij zei dat ik hem deed denken aan zijn dode kind en hij kocht een paars haarlint voor mij. Ik mocht de beren voederen, ze kregen levende palingen en suikerwafels. De leeuwen liepen los, twee mannetjesleeuwen. De grootste leeuw tilde zijn poot op en piste tegen de sokkel van Jacob van Artevelde. Twee dagen later zou hij de arm afbijten van een student sinologie of tandheelkunde die hem had gepest met strooizout en een breinaald.
Toen het circus wegging maakte ik mijn klasgenootjes wijs dat ze mijn vader hadden aangenomen als goochelaar: hij stak een mooie vrouw in een doos, hij sneed de doos en dus ook de mooie vrouw in twee stukken, hij trapte het hoofd en torso naar de ene kant van het podium, en de lange onbehaarde benen naar de andere kant. Maar dat was niet zijn enige truc: hij kon ook duiven vermenigvuldigen, een plastic bloemenboeket doen veranderen in een wit konijn, een almaar langer wordende sjaal uit zijn mouw toveren, zijn assistente onzichtbaar maken, zichzelf met ketens onderdompelen in een muurvaste vergrendelde bassin en zichzelf bevrijden, en de verjaardagen en sterrenbeelden raden van lukrake mensen in het publiek. En waren de vuurspuwer of de koorddanseres ziek dan nam hij ook hun acts over. Wat was ik trots op mijn droomvader!

In werkelijkheid ging het slecht met mijn vader. Hij dronk op almaar vroegere tijdstippen almaar goedkopere whisky en hij was bitter en verbolgen omdat hij besefte dat hij nooit een succesvolle charmezanger zou worden. Hij zei dat het de schuld was van mijn moeder die had beloofd hem te onderhouden maar dat slechts twee weken had volgehouden en er toen vandoor was gemuisd met een oude wanstaltige welgestelde nougatverslaafde Proustvertaler en Mallarmé-exegeet.
Ik stond uiteraard aan de kant van mijn vader, aan de kant van het circus.
Er waren twee soorten mensen: circusmensen en carnavalisten.
De circusmensen waren de heilige freaks, de zalige paria’s, de mismaakte profeten, de nomadische troubadours, de vuurspuwende pelgrims, de integere teergevoelige degenslikkers, de onaangepaste half-misdadige doch uiterste charmante worstelaars, en de verrukkelijke tragische Siamese tweeling.
En de carnavalisten waren de valse zalverige degelijke fatsoenlijke pezewevers die hun duivelse aard verloochenden maar dan op carnaval de schade moesten inhalen en veel te ver gingen en grote brokken maakten: moorden pleegden, kinderen oppeuzelden, onschuldige dwergvrouwtjes verkrachtten…

Mijn moeder en stiefvader waren overduidelijk hatelijke snoeverige onbetrouwbare carnavalisten.
Elk jaar opnieuw probeerde mijn moeder me te wurmen in een piratenpakje en me te grimeren: littekens op mijn gezicht te stiften. Maar ik was al een piraat, in mijn ziel was ik een zeerover: als zeerover geboren. En ik had echte letterlijke littekens, opgelopen in de duinen toen de boeman en de veelgeplaagde ezeldrijver me een lesje wilden leren omdat ik het zo prettig vond om ze te bekogelen met sinaasappels en kapotte strandzeefjes. Mijn moeder wilde krampachtig en woest dat ik genoot van carnaval, want alle normale kinderen genoten van carnaval. Maar op weg naar school trok ik mijn piratenpakje aan flarden en veegde ik de valse nagebootste littekens weg. Juffrouw Sonja dacht dat ik verkleed was als schoorsteenveger en ik won de tweede prijs (een rugkrabber met een papegaaienkop) na guitige Lori die een authentiek oriëntaals buikdanseressenkostuum droeg en een weekend naar de grotten van Han won, met haar ouders en broertje.

Weet je wat het ook is? Circusartiesten kennen geen stilstand, noch letterlijk noch figuurlijk. Ze moeten zich constant aanpassen en metamorfoseren, ze haten stagnatie en ze vieren de gevaarlijke grilligheid, de ongebreidelde wellust, en de opwindende onvoorspelbaarheid van het leven.
Ze zijn de honger, de drift, en de koorts.
En dat is eerlijk. Dat is echt. Zo wil ik ook zijn, en zo wil ik schrijven.

Over de auteur

Delphine Lecompte