Gepubliceerd op: zaterdag 26 juni 2021

KP6: Greta Monach

 

zie mijn geliefde
 

zie mijn geliefde is een wandelende leeuw
maar een snel springende panter
zijn voeten zijn van zijde voorzichtige
lenige spinnewebben

zie mijn geliefde is een ongeduldige
verbrokkelde steenboog de onstuimige
uitschietende pijlenhouder hij
treft hij meester treft

zie mijn geliefde is de zon de suizend
wentelende het hete vuur en
brandend zijn merk in de aarde

ja mijn geliefde is de glans van een griekse god
luister van sterren twee-
duizend jaar oud goud groeiend licht

zeker mijn geliefde hij zingt zijn stem
is een warme hoorn een juichende fluit en
ja zijn blik een blinkende trompet

hij mijn heer mijn heerlijk
cipier mijn nachtwaker mijn
slaapsleutel slot

 

Na haar dood in 2018 wordt er door diverse media aandacht besteed aan Greta Monach als semantisch dichter en avantgardistisch klankpoëet. Op de website van het Stedelijk Museum in Amsterdam verschijnt in 2019 van de hand van Monachs executeur testamentaire, drs. J.G.M. de Vries, een overzichtsartikel over Monachs veelzijdig kunstenaarschap. In de rubriek Greta Monach van literair magazine Ooteoote besteden de recensenten Jeroen van den Heuvel en Pieter M. van Sterkenburg aandacht aan enkele van haar gedichten. In dezelfde rubriek schrijft de lexicoloog prof. dr. Martin over de rol van Monach in de geschiedenis van de computerpoëzie in de lage landen en omstreken. In het online literair tijdschrift Meander verschijnt naar aanleiding van Monachs opvattingen over sound poëzie in de reeks columns het artikel Reflecties op het wezen van klankpoëzie. Recent besteedde redacteur en journalist Hans Heesen in het tijdschrift Dichteren Leesten een vol nummer aan Monachs sound poëzie. Tot slot is kunstenaar-publicist GJ de Rook doende met de samenstelling van een catalogus inzake Monachs werk en optredens.
Ook internationaal is er belangstelling: de avant-gardisten en performers Charlie Morrow en Sean McCann bereiden een recital edition voor van het in 1980 in New York georganiseerde International Sound Poetry Festival met daarin aandacht voor het werk van Monach. En er staan meer activiteiten op stapel en artikels op de rol.

Zoals vandaag in de rubriek KamerPoëzie waarin een niet eerder gepubliceerd gedicht van Monach wordt besproken. Het gedicht kan beschouwd worden als één van Monachs eerste schreden op het dichterlijke pad. Dat was in 1961, vèr voordat zij zich manifesteert als sound poëet.
Het voorliggende gedicht zie mijn geliefde is klankvol en gelardeerd met traditionele vergelijkingen zoals ‘mijn geliefde is de zon’. Soms asyndetisch en repeterend zoals in de laatste strofe ‘hij [is] mijn heer [is] mijn heerlijk cipier [is] mijn nachtwaker’… Opvallend is ook het neologistisch taalgebruik zoals ‘mijn slaapsleutel slot’ dat door zijn drievoudige, dubbele medeklinkerrijm extra nadruk krijgt en voor de dichteres een weldadige voldoening lijkt op te roepen. De synesthesie in de asyndetische vergelijking ‘zijn blik een blinkende trompet’ zet het beeld van de aanbeden jongeling nog eens scherp op het netvlies. Kortom, genoeg stijlfiguren, rijm- en klankvormen voor de lezer om zich aan te laven.

Vanuit de perceptie van de ik-persoon is het gedicht vooral een lofzang op iemand die wel heel bijzonder moet zijn. Tot driemaal toe opent Monach een nieuwe strofe met een imperatief: ‘zie’. Als geldt hier voor de lezer de aansporing om samen met de dichteres haar geliefde op te merken, te aanschouwen en te bewonderen. Steeds volgt dan een reeks van bijnamen, titels en omschrijvingen van de geliefde. Zo moeilijk is het blijkbaar zijn beeld in een mal te gieten, hem te vatten, zodat al die bijnamen – epiklesen – nodig zijn om hem in zijn volle glorie neer te zetten, als zou hij de luister van een mythische god hebben.

Want de geliefde is waardig als een ‘leeuw’, lenig en geruisloos als een ‘panter’, hij is ‘ongeduldig’ en ‘onstuimig’, als een trefzekere ‘pijlenhouder’ en hij is ongenaakbaar als de ‘zon’. Vanaf de 4e strofe volgt een bevestiging van die aanschouwing want inderdaad lijkt hij bovenmenselijk te zijn. Zegt de dichteres immers niet: ‘ja mijn geliefde is de glans van een griekse god’? In de laatste strofe volgt dan de volledige onderwerping die inherent lijkt te zijn aan adoratie. De ik-figuur weet zich zijn concubine. Hij is haar ‘warme hoorn’ en ‘juichende fluit’. En hij alleen bezit de sleutel van haar slaapcel.

Het in terzinen opgebouwde gedicht is niet wars van toespelingen op de Griekse mythologie. In de geliefde als brandende zon herkennen we de ongenaakbare Helios. De pijlenhouder als referent voor minnaar doet denken aan Eros wiens pijlen verliefd maken. Warme hoorn verwijst ook naar de mythologische cornucopia, hoorn des overvloeds, wiens weelde – namelijk die van de oogverblindende en aanbeden minnaar – de minnares dronken van liefdesgenot maakt. En zijn blik als een blinkende trompet lijkt een teken te zijn voor een zinderende liefdesaanval zoals ooit de cornu’s – als voorlopers van de trompet – in de Griekse legers de strijd aankondigden. Ook doet de geliefde denken aan de schitterende Faethoon zoals Monach hem vóór zijn tragische hemelvaart en val beschrijft in haar luisterspel (1961): Faethoon, zoon van Helios.

Faethoon in zijn zonnekaros

Faethoon in zijn zonnekaros

In haar aantekeningen zegt Monach geen ander land te kennen dat haar in zo’n bedwelmende roes brengt dan Griekenland. In de beginjaren ‘60 van de vorige eeuw verblijft zij regelmatig in Griekenland, maakt er cultuurhistorische reizen en vertoeft in kunstenaarskringen. Ze overweegt zelfs om er zich te vestigen. Ze ontmoet inspirerende kunstenaars onder wie de gebroeders Anestis en Statish Logothetis. De eerste is componist van moderne en experimentele opera’s. Hij is voor Monach als een mentor met wie zij vakmatig veel correspondeert. Met Statish, de bebaarde kunstschilder, begint Monach een gepassioneerde relatie, die echter na enige tijd op de klippen van de Griekse zeeën uiteenspat en Monach waanzinnig van verdriet maakt. Het gedicht weerspiegelt echter nog de tijd waarin de beantwoording van haar liefde zich in een paradijselijke staat bevindt.

Monach – die in relatieve eenzaamheid opgroeit op Curaçao en na de 2e W.O. met haar ouders terugkeert naar Nederland – doet eerst enkele jaren letteren in Leiden maar studeert uiteindelijk aan het Haags conservatorium af als solofluitiste. Al snel daarna wil ze weg uit het in haar ogen cultuurarme en stijve Holland. Ze vestigt zich in München om daar als uitvoerend musicus voet aan de grond te krijgen. Eind jaren ’50 begint ze ook te dichten. Aanvankelijk traditionele en – zoals ze zelf zegt – zuiver lyrische gedichten genieten haar voorkeur. In 1961 voltooit zij – als een spiegel van een blij en opgewonden gemoed – haar gedicht zie mijn geliefde.

Het jaar 1961 is voor Monach dus een cruciaal jaar waarin zich veel persoonlijke en artistieke wederwaardigheden en emoties samenbundelen. Is het toeval dat ze in dat jaar zowel bovenstaand gedicht als het eerder genoemde klassieke drama Faethoon, zoon van Helios schrijft? Of is er sprake van onderlinge beïnvloeding? Heeft de jonge held Faethoon model gestaan voor de geliefde in Monachs gedicht, of is het misschien juist andersom?

 

Over de auteur

- belicht in de serie Kamerpoëzie maandelijks poëzie die om “belichting” vraagt. Bijvoorbeeld omdat ze actueel is. Of omdat ze juist niet actueel is en in vergetelheid raakt, of dreigt te raken. Dan wel omdat ze nog niet actueel is, maar kakelvers geschreven; of vertaald is. Of omdat er iets bijzonders te zeggen is over een gedicht, een dichter, de taal en de omstandigheden. Kortom: over alles wat poëzie tot poëzie maakt.