Gepubliceerd op: donderdag 3 juni 2021

Delphine Lecompte – Russische dweepzucht

 

Mijn grootouders spraken tijdens het avondmaal graag over donkere sinistere Russische schrijvers met komische kinderlijke muzikale namen zoals Poesjkin, Gogol, Boelgakov, Toergenjev, Lermontov, Mandelstam, Babel, Brodsky, Gontsjarov, Soljzenitsyn, Nabokov, en Dostojevski. Mijn grootvader deed erg schamper en neerbuigend over die laatste, en hij noemde hem meermaals een dorre vreugdeloze boosaardige cynicus. Ik wist niet wat een cynicus was, maar net door die grimmige verbetenheid van mijn grootvader wilde ik alles van Dostojevski lezen.

Ik was negen en raapte op een dag mijn moed tezamen en benaderde het okerachtige dragonder met de dikke groene parels aan de balie van de volwassenenbibliotheek. Ze wilde me terugsturen naar Mathilda en Black Beauty, maar ik eiste dat ze me ernstig nam. Ze moet onder de indruk zijn geweest van mijn kordate bijna nijdige vastbeslotenheid want ze snelde naar een rek in de buurt en kwam terug met Schuld en Boete en de Gebroeders Karamazov.
Toen mijn moeder tijdens de paasvakantie op bezoek kwam en me betrapte in de kelder met Schuld en Boete lachte ze me hartelijk uit en zei ze: ‘Je zou beter zwemmen in de zee zoals je pittige sportieve nichtje Alexandra.’ En sinds die dag noemde ze me spottend en schaterend ‘Snigoerka’, wat ik vreselijk vond. Mijn grootouders vonden het ook hilarisch en namen het met eenzelfde bijtende genadeloze geestdrift over. En ook de racistische fietsenmaker, de visboer die op Clint Eastwood leek, de pedofiele tuinman, de imbeciele vogelwichelaar, de veelgeplaagde ezeldrijver, de ex-zwembadopzichter van de Biezenlaan, de necrofiele tegellegger, de boeman van de duinen, en klusjesman Julien met de oranje muts en de beroemde astronaut als broer begonnen me Snigoerka te noemen.

Enkel de vereenzaamde gravin met wie ik bevriend was bleef me respectvol en teder ‘Delphine’ noemen. Ze had Russische voorouders, maar ze dweepte niet met de Russische cultuur. Wellicht dronk ze te veel cognac en at ze te grote plakken marmercake om zich te kunnen verliezen in dweepzucht. Niettemin stelde ze lijsten met Russische huis-, tuin-, en keukenwoorden voor me op, in het Cyrillisch (zo moeilijk is het Cyrillisch schrift niet). De keukenwoorden vond ik het mooist: veel lettergrepen en oe’s en sj-klanken. Ze leerde me ook zinnetjes: Ik heet Delphine, de zon schijnt, ik hou van schilderijen, mijn moeder geeft Franse les aan hogeschoolstudenten, mijn vader is een dappere brandweerman (dat was een leugen), ik eet graag frambozen maar nog liever zure beertjes, later wil ik boerin of orkaverzorger worden, toen ik drie was ben ik bijna verdronken in een moeras, ik heb een hekel aan cipiers, mijn grootvader laat graag winden, mijn grootmoeder is kwaad wanneer ik ’s ochtends chagrijnig ben, ik heb een grote kwijlende boxerhond als huisdier, mijn lievelingsseizoen is de winter omdat ik geboren ben in de winter, ik heb nog nooit een sportwedstrijd gewonnen, ik kan goed tekenen, enzovoort…

En we luisterden samen naar Russische volksliedjes. Eentje zit nog altijd in mijn hoofd: de maan schijnt op het lemmet van een verdoemde lijfwacht, meer gebeurt er niet in het liedje. Meer moest er niet gebeuren, want de maan en het lemmet en de lijfwacht in het Russisch waren al magisch genoeg.
En dan zwijg ik nog over de Russische verdoemenis. Verdoemenis in het Russisch. In geen enkele taal klinkt verdoemenis mooier en nobeler en lovenswaardiger en heroïscher dan in het Russisch.
Leve Russische verdoemenis!
De vereenzaamde gravin vertelde me dat Russen geboren zijn om te drinken en te zwelgen in hun morbide hartstochten. Alle Russen? Ja, alle Russen zonder uitzondering. Ik nipte stiekem van de cognac van de gravin, en ik begreep meteen dat ik ook in de wieg was gelegd om te zwelgen in mijn morbide hartstochten. Heerlijk!

Twee weken na Pasen was mijn moeder opnieuw in De Panne om mij te bezoeken en te overladen met handgemaakte houten reptielen uit Keulen. Om middernacht zat ik op de trap te luisteren naar de dronken ruzie tussen mijn moeder en mijn grootvader, haar vader. Mijn moeder beweerde dat Dostojevski me zou verbrodden, dat hij voorgoed de levensvreugde uit mij zou zuigen en ik had er al zo weinig! Mijn grootvader zei dat het een fase was en dat niemand hem de les zou spellen in zijn huis. Een bord brak, daarna een vaas en enkele wijnglazen, en tot slot kwam de zware kronkelende luchter dof doch explosief en nazinderend op de grond terecht. Mijn moeder stormde naar boven, ze zag me niet eens zitten op de trap. Ik ging naar beneden om mijn grootvader te troosten en te paaien: ‘Je hebt gelijk: het is een fase.’ Mijn grootvader schonk me een glas rode wijn in. Ik dronk het vlug leeg en ik werd dronken.
Ik zong het liedje van de maan en het lemmet en de verdoemde schildwacht. Maar mijn grootvader snoerde me de mond, sprong op tafel en begon luid en met dubbele tong De Blauwbilgorgel te declameren.
Mijn grootmoeder kwam naar beneden. Ze schonk zichzelf een glaasje grappa in, een van haar lievelingsdrankjes. Ze aarzelde even, maar gaf tenslotte ook een genereuze portie grappa aan mijn grootvader en aan mij. Na de vrolijke chaotische baldadige declamatie van De Blauwbilgorgel besloten we om nog een film te bekijken. Ik mocht kiezen welke film. Ik wilde bijna zeggen: ‘Een Russische film. De Spiegel van Tarkovski.’ Maar ik herstelde mezelf net op tijd en zei: ‘De Aristokatten!’

Het was een geestige nacht, we dronken nog enkele glaasjes grappa en aten drie stokbroden en een ganse bokaal groene olijven gevuld met look en gedrenkt in olie. We vielen in slaap in de zetel, in elkaar verstrengeld. De volgende dag was ik somber en angstig. Mijn harde veroordelende moeder zei: ‘Je hebt een kater, dat komt ervan.’ Maar ik was somber en angstig omdat ik de verkeerde filmkeuze had gemaakt. Ik had voor frivoliteit en gemakzucht gekozen: voor vermenselijkte katten en domme saxofoons.
Het mocht geen patroon worden.
Het werd natuurlijk wel een patroon.
Niettemin ben ik altijd blijven dwepen met de Russen, met alle Russen zonder uitzondering.

Over de auteur

Delphine Lecompte