Gepubliceerd op: maandag 31 mei 2021

EI 270: Tjitske Jansen – zonder titel

 

Juffrouw De Roos liet mijn tekening de klas rondgaan.
Het was een wolk
op vier lange smalle rechthoeken
met een kop en een staartje.
Iedereen was het erover eens
dat het een goed gelukt schaap was.
Een paar klasgenoten vroegen
of ik er ook een voor hen wilde maken.
Ik tekende een paar keer achter elkaar hetzelfde schaap.
Toch was niet een van de vervolgschapen
zo goed als het eerste.
Mijn klasgenootjes, de juf en ikzelf zagen het allemaal.
Hoe kon dat nou
ik had toch steeds precies hetzelfde gedaan?

 

De eerste regel roept spanning op. Dat komt doordat er nog veel onbekend is. De juf wordt met naam genoemd, maar wie was zij? Een strenge juf, of een lieve? Een roos is het symbool van de liefde, maar heeft ook doorns, misschien heette de juf gewoon echt De Roos. Voor de lezer is het nog onduidelijk wat er op de tekening staat. Als de tekening de klas rondgaat, is dat behalve voor de lezer ook voor de ik spannend: wat zal de reactie van de anderen zijn? Omdat het de juf is die de tekening laat rondgaan, is het ook de vraag met welk doel zij dat doet, bijvoorbeeld om aan de klas te laten zien hoe mooi deze is, of om iets anders te laten zien.

De tekening wordt in de volgende drie regels langzaamaan onthuld: eerst is het een wolk, dan komen er vier lange smalle rechthoeken bij, tenslotte een kop en een staartje. Het wordt verteld in een volgorde, waarin het getekend zou kunnen worden, niet zoals het gezien wordt. Als je naar een tekening kijkt, zie je immers meteen een eenheid. Deze volgorde is betekenisvol, omdat het proces van tekenen in het gedicht een belangrijke rol speelt. Gaandeweg de onthulling ga je vermoeden dat het misschien geen wolk is, zeker als de wolk een kop en een staartje blijkt te hebben. Het lijkt alsof de dichteres hier speelt met de uitdrukking ‘kop noch staart hebben’: iets waar je niet wijs uit kunt worden. Daarnaast suggereert iets wat een ‘kop en een staart’ heeft, een geheel. Zijn de vier rechthoeken dan misschien de poten? Wat begonnen is als een wolk, wordt in het gedicht in elk geval door ‘iedereen’ gezien als een ‘goed gelukt schaap’. Wolken worden overigens vaker in verband gebracht met schapen (denk aan schapenwolken).

In vijf regels wordt het ontstaan van een kindertekening beschreven. Kinderen stellen al tekenend vaak hun doelen bij. Het is hier niet duidelijk of de ik aanvankelijk een wolk wilde tekenen of een schaap. Het kan ook zijn dat ze begonnen was met een wolk, maar dat deze meer op een schaap leek en zij hem daarom pootjes, een kop en een staart gaf. Daarom klinkt het ‘goed gelukt’ wat ironisch. Het is immers maar de vraag of de ik ook daadwerkelijk van plan was een schaap te tekenen, of dat het eigenlijk een mislukte wolk was.

Dat het goed gelukte schaap een toevalstreffer was, blijkt uit de regels die erop volgen. Als ze voor haar klasgenoten opnieuw zo’n schaap wil tekenen, lukt het niet meer. Die ontdekking zal voor veel mensen herkenbaar zijn. Iets moois ontstaat vaak bij toeval. Als je te veel je best gaat doen, mislukt het al gauw.

De zin ‘Mijn klasgenootjes, de juf en ikzelf zagen het allemaal’ is psychologisch gezien interessant. Hebben zij het hardop uitgesproken, is dit wat de ik-persoon duidelijk van hun gezichten kon aflezen, of is het wat de ik denkt dat de anderen vinden, omdat zij het zelf zo vindt? Juist dat dit niet gegeven is, geeft de regel diepgang. Hetzelfde geldt voor de slotvraag ‘Hoe kon dat nou/ik had toch steeds precies hetzelfde gedaan?’ Dit kan een uitgesproken vraag zijn, maar ook een innerlijke, die wijst op teleurstelling, of misschien wel frustratie.

De trots om het goed gelukte schaap – dat zelfs de klas rondging! – maakt plaats voor schaamte, die niet benoemd wordt, maar des te sterker gevoeld. De schaamte was niet zo groot geweest als de tekening niet de klas was rondgegaan. Dat werpt een ander licht op de actie van juffrouw Roos, die ongetwijfeld met alle goede bedoelingen de tekening heeft rond laten gaan. Het is wat volwassenen ongemerkt vaak doen: kinderen prijzen om iets waar ze niet zoveel aan kunnen doen, waardoor hoge verwachtingen worden gewekt en zij alleen nog maar kunnen teleurstellen. Eenvoudig, maar haarscherp legt Tjitske Jansen dit proces bloot aan de hand van een kindertekening.

 

Tjitske Jansen Iedereen moet ergens zijn

Tjitske Jansen

Iedereen moet ergens zijn

Uitgeverij Querido

ISBN 9789021425825

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.