Gepubliceerd op: donderdag 13 mei 2021

Delphine Lecompte – Mijn neus

 

Ik heb bijna twaalf jaren gedacht dat ik mooi was. Niet zo mooi en slim en vlijtig als Brigitta in The Sound of Music, en bijlange niet zo guitig en sensueel en pruilerig als Charlotte Gainsbourg in l’Effrontée maar toch een stuk charmanter en magnetischer en aantrekkelijker en listiger en verleidelijker dan de meeste kinderen. En ik kreeg ook veel complimenten over mijn uiterlijk van volwassenen die geen familieleden waren, en affectie en tederheid en omhelzingen en geschenken. Ik werd aanbeden door de pedofiele tuinman van mijn grootouders, de boeman van de duinen noemde me Het Meisje Met De Parel, de veelgeplaagde ezeldrijver vond mijn weerborstel en het litteken naast mijn mondhoek onweerstaanbaar, en de bulderende meubelmagnaat roemde mijn poezelige handjes en mijn grappige navel en mijn kale benen en mijn middeleeuwse gratie.
Pas toen ik elf was en op vakantie met mijn moeder en haar wilde geurige duizelingwekkende bedwelmende vriendin Eva Baardenmaker in de Cevennen kwam ik erachter dat ik lelijk was.

Ik liep op een dag alleen rond in het kleine dorpje naast de grote vulgaire camping. Plots stond ik stil op het dorpsplein, gefascineerd door een zeldzame oogverblindende paradijselijke vogel in een witgeschilderde kooi op een poreuze vensterbank. Twee oudere meisjes kwamen achter me staan, gaven me een por en noemden me bars ‘Sorcière!’ Ik wist niet wat het betekende, maar mijn hart klopte in mijn keel want het was een harde venijnige por geweest en ‘sorcière’ klonk gemeen, als een beschuldiging. Misschien was het zelfs erger, misschien was het een vloek. Ik rende terug naar de camping. Mijn moeder en Eva waren topless aan het zonnebaden. Ik vroeg aan mijn moeder wat ‘sorcière’ betekende. Eva kende geen Frans. Mijn moeder zei: ‘Heks. Het betekent heks. Waarom? Waar heb je dat woord gehoord?’
Ik haalde mijn schouders op en trok me de rest van de dag terug in mijn tent.

Ik kende de karikaturale beeltenissen van heksen: rare oude vrouwen met een grote scheve neus met vaak een puist erop. Een kat als enige kompaan, als naargeestige demonische metgezel. Een omineuze stomende ketel als hobby. Een bezemsteel als transportmiddel. Ik betastte mijn neus. Ja, hij was fors. Ik haalde een spiegel uit mijn turkooizen toilettas en keek wetenschappelijk en kritisch naar het uitsteeksel dat er vandaag voor gezorgd had dat ik een heks werd genaamd op een klein pittoresk Frans dorpsplein. Ik zag eindelijk wat iedereen al jaren moest aanschouwen en verdragen: een afschuwelijk mismaakt scheef rood grotesk karbonkelachtig uitbouwsel met vreemd verdeeld kraakbeen en gigantische ongelijke gaten waaruit nu reeds zwarte haren groeiden! Horror!!
Vanaf die dag vond ik mezelf hatelijk, afstotelijk, schuldig, kwaadaardig, en compleet minderwaardig.
De vakantie was om zeep en ik weigerde om mijn tent te verlaten.

Terug thuis in Gent werd mijn neus pas echt een obsessie, ik keek elke dag uren in de spiegel naar het gedrochtelijke misbaksel en elke dag groeide het misbaksel nog verder, om me te pesten. Ik wierp me dan maar op de literatuur, niet dat het me gelukkig maakte. En ik kleedde me in het zwart en luisterde naar Joy Division. Stiekem luisterde ik ook naar Pet Shop Boys en Neil Young. Met elastiekjes probeerde ik mijn neus minder gekromd te maken. Ik bond de elastiekjes aan de basis van mijn neus en trok ze dan over mijn oren heen, en zo sliep ik. De volgende dag was er niets veranderd. Ik besloot om het drastischer aan te pakken: ik probeerde mijn neus te breken met bakstenen en lege wijnflessen. Het lukte niet.

Op een dag hielp het lot mij een handje. Ik rolschaatste in mijn eentje (het was eigenlijk skeeleren, even een rage in de jaren negentig) in de Breeweg en ik struikelde over een dode tak en smakte op mijn gezicht: een bloedbad. Mijn sombere mompelende stiefvader en mijn moeder brachten me naar de dienst spoedgevallen. Mijn neus was gebroken en zou geopereerd moeten worden. De wijze vriendelijke ietwat paternalistische arts zei voorzichtig tegen mijn moeder: ‘Ik kan tijdens de operatie eventueel de neus van uw dochter een tikkeltje kleiner maken.’ ‘Nee, geen sprake van!! Wij zijn geen oppervlakkige familie!’ Schreeuwde mijn moeder die zelf al bijna vier decennia met grote fierheid en grootse onaantastbare noblesse haar immense reukorgaan droeg en nog nooit last had ondervonden van haar neus of er nare opmerkingen over had gekregen.
Ik kon wel huilen, daar ging mijn shortcut naar een schattig bevallig wipneusje. Ik zei niets. Ik was ondertussen zeventien maar de autoriteit van mijn moeder was heilig en onwrikbaar, daar viel niet aan te morrelen of te tornen. Het kwam niet in me op om te onderhandelen en na de operatie had ik nog steeds een afgrijselijke onduldbare neus die me constant kwelde en een enorme schaduw wierp over mijn sociale en emotionele leven. Een neus die ervoor zorgde dat ik op zoek ging naar gewelddadige seks met sinistere boomchirurgen, perfide touwslagers, en sadistische hoefsmeden die me fysiek vernederden en me op psychisch vlak met de grond gelijkmaakten.

Gelukkig ontmoette ik op een dag Maxime die mijn neus niet zag of niet belangrijk vond. Ik was toen twintig en ik zwierf rond in de kleine badstad Duinbergen. Ik leefde half op straat en half bij de versleten ex-bokser Patrick die niet slecht was maar wel zijn vuisten gebruikte wanneer ik rijst op mijn schoot morste of me niet koket genoeg kleedde. Maxime was een jaar jonger dan ik en heel ambitieus. Hij wilde emigreren naar Amerika en daar een petflessenketen opstarten. In Duinbergen werkte hij in een kruidenierswinkel. Niet alleen in de winkel zelf, hij moest ook boodschappen brengen naar de villa’s van de rijke verveelde notarisvrouwen van Knokke Le Zoute. De oude perverse dragonders trachtten Maxime te verleiden. Ze gaven hem geld en soms plezierde hij de vrouwen als hij het geld nodig had of als de vrouw in kwestie nog goed geconserveerd was. ‘s Avonds bedreven we knullig de liefde, mijn heup schoot soms uit de kom. We luisterden naar dwaze megalomane rapmuziek, discussieerden fel over de films van Rob Reiner, tekenden trollen en stillevens met bureaucratische formulieren en aanstekers, en aten nootjes uit blikken doosjes die leken op de fopdoosjes uit mijn kindertijd waaruit een duivel of een worm sprong, en ook al wist ik dat het zou gebeuren toch schrok ik telkens hevig, telkens weer. Het was een idyllische periode met Maxime, tot hij begon te experimenteren met XTC en bevriend raakte met pooier Benny. Maxime werd een junkie en hij ging niet naar Amerika. Ik studeerde Russisch, het werd een mislukking.

Mijn neus vandaag: hij blijft me kwellen en soms droom ik dat ik in de Ezelstraat wordt opgewacht door een ploerterige paardendief met een koevoet. De paardendief verpulvert mijn neus, mijn kraakbeen, mijn tussenschot. Zonder genade. Of net met ontzettend veel genade. Er blijft alleszins niets over van mijn hatelijke verguisde vermaledijde knolgewas en na drie weken hospitaal ben ik precies Michael Jackson, de neus van Michael Jackson. Maar misschien is dat een slecht voorbeeld.

Over de auteur

Delphine Lecompte