Gepubliceerd op: zondag 9 mei 2021

Delphine Lecompte – De onderwaterlassers en de zwervende fluiteend

 

In een steegje fezelen twee onderwaterlassers over de grimmige vrouwenportretten
Van het Duitse genie Otto Dix, de vrouwen roken en ze zijn fier sletterig
Dergelijke vrouwen vind je in deze badstad niet, zo beweren de onderwaterlassers
‘Toch wel!’ schreeuw ik verontwaardigd
‘Ik ben een rokende, fier sletterige vrouw!’
De onderwaterlassers kijken meewarig en neerbuigend naar mijn handen
En mijn mond: in mijn handen spartelt een zwervende fluiteend
En in mijn mond zweeft een te dikke, te korte tong waarop schimmels welig tieren
Welig tieren waren mijn eerste twee woorden, in die volgorde.

Als kind vond ik het wonderlijke exotische gevaarlijke woorden
Ik dacht dat de woorden heel hard vloeken betekenden
Het werd een grap in de familie, na mijn dood zal het een mythe worden,
Dan opnieuw een grap, en tot slot zullen welig tieren en ik uitsterven
De onderwaterlassers nemen me mee naar een goktempel op de dijk
De kleinste en magerste onderwaterlasser zegt dat zijn zus nog nooit
Werd aangevallen door een zwervende fluiteend, maar wel door een ordinaire lynx
De langste en meest arrogante onderwaterlasser zegt dat hij geen zus heeft
Maar had hij er wel een dan zou ze het nooit in haar hoofd halen
Om aangevallen te worden door een zwervende fluiteend, laat staan door een ordinaire lynx.

Ik win moeiteloos, ik vergaar een fortuin bijeen
Ik verlies alles wanneer ik me laat verleiden door een blasfemische horlogemaker
Ik laat me verleiden tot poker, mijn jeukende kruin, blinkende ogen, nerveuze neusgaten,
En trillende onderlip verraden mijn heren en azen stante pede
Als kind kon ik niet geloven dat aas de machtigste kaart was
Ik voelde me aangetrokken tot schoppenacht en de joker
Nu verlaat ik de goktempel met de blasfemische horlogemaker
En met de zwervende fluiteend die denkt dat hij een zebra is
Omdat hij in het dierenpark van de kannibalistische orgelbouwer uit het ei ontsnapte
En als eerste schepsel de strepen van een lankmoedige vrouwtjeszebra zag
De zebra ging dood en omdat ik de enige rouwende met een marinetrui was
Klonk de zwervende fluiteend zich met zijn snavel vast aan mijn scheen.

De blasfemische horlogemaker boekt een hotelkamer voor ons drieën
De Grote Blauwe Paarden van Franz Marc hangen boven het bed
Mijn mond valt open, ik kwijl: extase is mijn deel
En de zwervende fluiteend blaast jaloers naar het paard dat op de voorgrond staat
Maar de blasfemische horlogemaker maakt korte metten met mijn extase
En met de afgunst van de eend: hij sluit de eend op in de badkamer
En verkracht mij in een positie die het mij onmogelijk maakt om naar de paarden te gapen
Na de verkrachting heb ik geen zin in champagne en kaastaart
Maar ik dwing mezelf en braak op mijn eigen schoot en op mijn allerindividueelste knieën
De zwervende fluiteend pikt zichzelf een weg door de badkamerdeur
En maakt de blasfemische horlogemaker blind, zwervende fluiteend wordt wraakengel.

Ik eet de rest van de kaastaart op en laat de eend proeven van de champagne
Dan verlaten we het fijne hotel met hopelijk reproducties van Franz Marc in alle kamers
Niemand wil wakker worden onder de rokende, fier sletterige vrouwen van Otto Dix
Aan de ingang van het folkloremuseum zie ik mijn vader angstig en verward kijken
Naar een Bulgaarse laminaatverkoper die zichzelf in brand steekt
Omdat hij erachter is gekomen dat zijn voorouders stierenvechters en kindermoordenaars waren
Ik leg mijn hand op de grijze krullen van mijn vader
Zacht als een lieveheersbeestje, misschien kunnen we vrienden worden
Nee, blijkbaar niet, want mijn vader scheldt me uit en zegt
Dat ik een deken moet werpen op de brandende Bulgaarse laminaatverkoper.

Ik gooi mijn rode regenlaarzen en de zwervende fluiteend op de Bulgaarse laminaatverkoper
Zo maak ik alles alleen maar erger, inferno
Mijn bedoelingen waren goed, maar de Bulgaarse laminaatverkoper
En de zwervende fluiteend sterven, en ik heb geen schoeisel meer
De zon gaat onder, dat is mijn enige soelaas
Mijn vader vloekt heel hard
Ik schiet in de lach en roep uitbundig: ‘Welig tieren!’
Mijn vader kijkt me onbegrijpend aan
Bijna vijandig, bijna de blik van een in het nauw gedreven Texas longhorn.

Hij was er niet bij toen ik verrukt
Mijn eerste twee woorden uitprobeerde, hij kwam pas op de proppen
Toen ik ‘Bedankt voor de lelijke groteske neus en de vlekkerige huid, snertvader!’
Kon uitspreken, en hij vertrok vrijwel meteen
Korzelig en gedegouteerd, ik was het kind van mijn moeder
En het kind van de chowchow van de pedofiele tuinman geworden
Vooral het kind van de chowchow, de wereld was blauw
Tot ik rode regenlaarzen kreeg, en suikerklontjes voor alle dieren.

Over de auteur

Delphine Lecompte