EI 264: Martijn Benders – Mountshannon, 1962 (fragment)
In winterse vracht staan de bomen,
rond de schoorstenen bedelt sneeuw.
Mist pinkelt even als de ijscowagen
stopt om de stijfjes te bevrachten.
(…)
Uit de monstrans van de cabine
een zwarte radio, een been dobbert
in de pluim uitlaatgas,
terwijl optrekkende sneeuw
de straat galstert en kerst.
Gimmel, de ijscoman,
een kanga man, een Koekoeliaan.
Dat zegt kinderen hier weinig.
Die noemen hem liever Griesmuil.
Rijzige lantaarns glazuren hoop
hier, op straat,
of ginds, over het oenenkoren,
om gevels terwijl de wissers vagen
snipperen lichtjes
met een trouweloos fanatisme.
(…)
De wereld walst in zijn kom wolken.
____
De “Ierse kerstbundel” Ginneninne bestaat uit zes delen. Het eerste deel, ‘Mountshannon, 1962’, verwijst op het eerste gezicht naar het Ierse gelijknamige dorp nabij het onbewoonde Holy Island of Inis Cealtra met haar High Crosses of Keltische kruisen. De Gaelische of Keltische taal en cultuur is immers een rode draad in dit werk van Benders, zoals hij zelf aangeeft in zijn epiloog, waarin hij naar eigen zeggen het verengelste Nederlands een infusie met Gaelisch wil geven. “Het is van belang”, vervolgt hij, “dat iemand het doet, dat iemand een ander geluid laat horen, een lang vergeten geluid, een sluimerende taal, die misschien voor de machinegeest onverklaarbare dingen zegt, maar gelukkig is die hele geest slechts een implantaat”. Benders sluit dit af door onze nieuwsgierigheid op te wekken naar zijn volgende werk dat dit jaar nog verschijnt. Het gaat om De Microdose Bijbel, een naslagwerk over microdoseren, over loskomen van die “machinale geest” zoals hij het in Ginneninne zelf plastisch verwoordt, het “implantaat”.
Het gedicht begint met het beeld van een straat, een straat in Mountshannon, of misschien een Mountshannon Road, met ‘bomen’ in een zacht belastend klinkende ‘winterse vracht’, besneeuwde schoorstenen, een ‘ijscowagen’ waarachter ‘een been dobbert in de pluim uitlaatgas’, met ‘optrekkende sneeuw’ die ‘de straat galstert en kerst’, en ‘rijzige lantaarns’. Benders hanteert daarbij een activerende, taalkundig verbaliserende stijl. Hij zet de substantieven en substanties aan het werk, waardoor je een soort expositie of inleidende, “pinkelende” uiteenzetting krijgt in een setting als een samenspel van in te vullen personages. Ze worden tot leven gewe(r)kt: de sneeuw ‘galstert en kerst’, ‘lantaarns glazuren hoop’, ‘wissers vagen’, en ‘de wereld walst’.
‘De wereld walst in zijn kom wolken’. Een praline van een zin is dit, die elke lezersverbeelding duchtig laat fijnproeven. Gepeperd wel.
Aan het stuur van de ‘ijscowagen’ in Mountshannon vinden we ‘Gimmel, de ijscoman’. Hij is vermoedelijk de kerstman. Het daadwerkelijke woord “Kerstmis” krijgen we pas een achttal pagina’s na de introductie van Gimmel te lezen, in een stukje waarin de dichter uitzoomt, en hij het heeft over “Kerstmis in Hong-Kong, Kongo en Krommenie”, over “een eindeloze stoet vrachtwagens (…) ellenlange lichtworm van hoop” en over kaarsjes “die de grootgrondbezitter in het sloopkapelletje ontstak voor de ratten die aan de dromen van onze kinderen knagen”.
Een fraai beeld van het soort Kerstmis, het soort kerngezinskerstfeest of de huidige viering van de geboorte van Jezus zoals we dat nu kennen, krijgen we in Ginneninne dus allerminst. Benders heeft het over de ijscoman als ‘Griesmuil’, over ‘trouweloos fanatisme’.
Het eerste deel ‘Mountshannon, 1962’ eindigt ook met Gimmel, de ‘kanga man’, die in dit gedicht trouwens allesbehalve een verkondigende, steeds helpende verlosser is zoals in de oorspronkelijke (Hebreeuwse) symboliek rond dat getal of die letter. Net voor het Gimmel-einde krijgen we in een tussenstuk even een ander beeld, een Keltischere, joelfeestachtigere voorstelling, met dansende figuren, en met “de ketel op het vuur” waarrond hij – het lyrische ik – voor de eerste keer verschijnt en “siffel” of fluit “begin es, be ginnes”. Schitterend. Hoe Benders op een speelse en oerdegelijke manier beelden kan opwerpen is uniek, krachtig en moet gekoesterd. Het talent spat ervan af. Dat is niets nieuws. Het blijkt al duidelijk sinds zijn officiële debuut Karavanserai uit 2008, een parel.
Het “begin es, be ginnes” op het einde van het tussenstuk lijkt wel een kantelmomentje waarmee we zo een mogelijke eerste verklaring van de titel van de bundel naderen. “Ginneninne” kan je namelijk lezen als “geen enkele” en vind je licht variërend ook terug in verschillende dialecten, maar “ginnen” kan oorspronkelijk ook bijkomend verwijzen naar “beginnen”, “ontginnen”. Als we ten slotte nog dieper duiken, verder in het Middelnederlands, dan wordt “gien” ook uitgelegd als “eene verklaring afleggen” of “bekennen”, “belijden” (Verdam, 1932).
Het blijft altijd wel wat gissen, zoals zo vaak in deze recentste bundel. Martijn Benders is een nieuwsgierig makende dichter die een uitgebreide bestudering en beschouwing van zijn totale werk afdwingt, als je het dieper wil leren verkennen of smaken tenminste. Met een “machinale geest” alleen en zonder studie van onder andere de Keltische geschiedenis en mythologie kom je daar niet voor deze Ginneninne, kan je zijn schijnbaar aanvankelijk woordelijke vondelingen in deze bundel zelden of nooit echt volledig thuisbrengen. Maar dat hoeft ook niet, het is als lezer immers dikwijls heerlijk zwerven en blijvend exploreren midden in de magnifieke verzenlabyrinten van Martijn Benders.
Ginneninne
Martijn Benders
Uitgeverij De Kaneelfabriek
ISBN 9789083099590