Gepubliceerd op: donderdag 22 april 2021

Delphine Lecompte – Patrick de versleten ex-bokser

 

Ik herinner me het bed uit de muur gerukt en de knullige hiëroglyfen op grote schaal gemaakt voor toeristen. Toeristen in tearoom Nefertiti te Bredene die bitter en ontoereikend droomden over het raadselachtige Egypte. Ik herinner me ledige middagen met stripverhalen, The Pretenders, en zure beertjes. De zolderkamer was klein en de kusttram was oorverdovend. Zelden seks. De versleten ex-bokser was nog aan het bekomen van zijn jarenlange alcoholverslaving, en ik worstelde met vreetbuien en paniekaanvallen.

In het park droeg hij me de trappen op, de trappen af, en de trappen weer op. Hij was aan het trainen; hij wilde opnieuw een gevierde bokser zijn. Zielig en fier. Een gewonde grizzlybeer. We lachten de snobistische gebronzeerde tennissers uit, en de debiele knusse families die grote sier maakten op het minigolfterrein. Duivels en ijdel. In het park hadden we wel ontzag voor de schildpadden bij de vijver. Ze waren rap en schichtig en in bed twijfelden we telkens opnieuw aan hun bestaan, maar de volgende dag waren ze er nog steeds. Ze hielden evenveel van het land als van het water. Ze waren ketters en onbevreesd.

De versleten ex-bokser hoopte ooit van zijn tremor af te geraken, om dan geduldig met lijm en minuscule houten blokjes en glasvezelplaatjes en een loep een indrukwekkend schip met zeven masten in elkaar te kunnen steken. Ik had geen dromen daar in 2000. Af en toe schreef ik een gedicht neer in een notitieblokje, maar ik had geen warme gevoelens voor die gedichten en niemand mocht ze lezen.
Soms ging ik een weekend logeren bij mijn grootouders in De Panne. Zondagavond keerde ik dan terug met zeemvellen, steelpannen, toiletpapier, en honing. We waren arm en voor de versleten ex-bokser zou het blijven duren. De versleten ex-bokser klaagde vaak over mijn kleren; niet koket genoeg. Ik kocht een lange rok, maar toen deed ik hem denken aan de verzuurde puriteinse vrouw van een ascetische hypocriete Mennoniet. Ik kocht dure lingerie, maar de kleur was afstotend bordeaux; plechtig, pervers, en priesterlijk. Het was moeilijk om hem te behagen, en ik had zelden de kracht om het te proberen.

Tijdens zijn revalidatievoormiddagen waarde ik rond in Knokke, ik raakte bevriend met een taxidermist. Hij gaf me Zadig en de fabels van La Fontaine, en op een dag redde hij mijn leven toen ik dreigde te stikken in een cashewnoot. We dronken Martini en ik sprak luidop over Patrick verlaten. En de taxidermist zou tegelijkertijd scheiden van zijn frivole Moldavische vrouw.
We lachten en zeiden: ‘We moeten ze koppelen aan elkaar: de wispelturige boekenbindster en de sentimentele ex-bokser.’ Maar Patrick was niet echt sentimenteel, hij was vooral gewelddadig. Hij voelde zich nooit schuldig over de blauwe plekken die hij me bezorgde. En ik probeerde de tijd met de taxidermist te rekken.
Toch was ik ook gehecht aan de versleten ex-bokser: aan zijn harde zelfspot, aan zijn veerkracht, aan zijn hygiëne, aan zijn kookkunst, aan zijn soliditeit, en aan zijn misprijzen voor mijn moeder.
Mijn moeder bloosde toen Patrick haar voor het eerst aansprak; hier was een man waar ze niets mee aan kon vangen, een man die ze niet kon verwonden en niet kon manipuleren.
Ze probeerde Patrick voor zich te winnen met exorbitante geschenken: zepen, parfums, mosterd, leren jassen, sigaren, zeldzame stenen, ringen, samowars, wereldbollen, een motorfiets. Het mocht niet baten.

Het geweld ging me op den duur vervelen, en dus keerde ik terug naar het ziekenhuis. Patrick bezocht me dagelijks en hij bracht telkens pralines en suikerwafels voor me mee. Ik zei: ‘Bezoek me niet meer, word verliefd op de Wit-Russische kassierster met de profetische kraanvogels op haar vingernagels.’
Hij bleef me bezoeken, maar de bezoekjes werden korter en algauw bezwangerde hij de Wit-Russische kassierster. Toen bleven over: mijn moeder, mijn medepatiënten, en de sadistische nachtverpleger.
Ze kreeg een miskraam, zijn kraanvogelvamp. En de versleten ex-bokser verwerkte het verdriet met drank en geweld. Maar hij was niet gewelddadig met haar; hij ging op café en sloeg Syrische fietsenmakers en te donkere baggeraars in elkaar. Racistisch, ja. De versleten ex-bokser was altijd racistisch geweest, maar als ik er niet over begon viel het niet op.

De Wit-Russische kassierster verliet hem en uiteindelijk belandde hij in een grimmig gotisch gekkenhuis nabij Oostkamp. Ik zag hem eens vreemd ontspannen kaartspelen op het gazon met een loensend dwergvrouwtje die een vuile stola en een bivakmuts droeg in hartje zomer, en ik fietste voorbij.
Een uur later had ik spijt. Ik fietste terug naar het gekkenhuis, maar nu zaten in de tuin twee doffe schizofrene alpacafokkers met elk een basketbal op hun schoot, en op de grond een lelijke stoffen zeemeermin met de kop van een grijnzende leeuw. Wellicht iets uit het ergotherapielokaal.

Het telefoonnummer van de versleten ex-bokser raakte ik kwijt. Mijn kleren en mijn seksleven verbeterden zienderogen.

Ik zal hem allicht nooit vergeten, Patrick, mijn tedere onbehouwen slimme onvoorspelbare verweerde wanstaltige misogyne harteloze egocentrische vechtersbaas. De taxidermist hing zich op en vervaagde vrijwel meteen, ik vergat zelfs zijn gezichtsbeharing. Ik hoop dat de versleten ex-bokser geen wrak is geworden ondertussen. Of: dat hij niet nóg wrakkiger is geworden. En wrokkiger. Ik hoop dat hij een machtige schuit heeft gebouwd. En dat hij Syrische fietsenmakers en te donkere baggeraars met rust laat.
Ik hoop vooral dat hij ooit naast een piramide zal staan: groots en nobel en trots verwond en moederziel alleen.

Over de auteur

Delphine Lecompte