Gepubliceerd op: maandag 22 maart 2021

EI 262: Roland Jooris – Bijeen

 

In samenhang
eenzelvig

weerspannig

een deur

dan slaat alles
weer dicht

lippen zeggen
wat ze vlezig
ontkennen, ze houden
een uitbundige inwendigheid
voor zich

 
____
Het woord ‘bijeen’ heeft meerdere betekenissen: bij elkaar, aaneen, ineen, met elkaar, gelijk, gelijktijdig, gesloten, tegelijk, tegelijkertijd, tevens, samengevoegd, samen. Ironisch genoeg houdt dit woord, als titel van dit gedicht, al deze betekenissen ‘bijeen’, waardoor het gedicht al bij binnenkomst een gelaagdheid biedt. Het verdient ook aanbeveling even stil te staan bij de twee losse woorden die in dit ene woord ‘bijeengehouden’ worden, namelijk ‘bij’ en ‘een’. ‘Een’ is enkelvoudig. ‘Bij’ betekent ‘in de naaste omgeving van’, ‘gelijktijdig’, of een ‘omstandigheid noemend’, waardoor er een contradicio in terminis ontstaat, die bij bewust gebruik als stijlmiddel, een oxymoron wordt genoemd. Door in de naaste omgeving van ‘een’ te zijn, is er immers geen sprake meer van ‘een’, maar van ‘samen’.

De eerste twee regels lijken haast een echo van de titel. ‘In samenhang’ betekent dat iets of iemand met iets of iemand anders verband houdt. Dat is ook een vorm van ‘bijeen’ zijn, maar het wordt gevolgd door ‘eenzelvig’. Het is niet zomaar ‘in samenhang’, maar ‘in samenhang eenzelvig’. ‘Eenzelvig’ is ‘op zichzelf’, ‘mensenschuw’, dus juist wat afkerig van ‘samen zijn’. Omdat er verder geen context is, is het niet duidelijk welke relatie er precies bestaat tussen ‘in samenhang’ en ‘eenzelvig’. Er kan een oorzakelijk verband tussen bestaan, je kunt juist doordat je ‘in samenhang’ bent, dus verband houdt met anderen, eenzelvig worden of zijn, maar dat hoeft niet. Het kan ook inhouden dat het ‘in samenhang zijn’ en ‘eenzelvig zijn’ bij elkaar horen, als twee uitersten in één persoon.

Door het ontbreken van context, ontstaat er een duizelingwekkende diepte in betekenis, want er gebeurt nog veel meer in die eerste twee regels. De woordgroep ‘In samenhang’ heeft iets van een constatering: twee mensen of zaken houden verband met elkaar, terwijl ‘eenzelvig’ meer een menselijke eigenschap is, een verlangen, een op zichzelf willen zijn, een afkeren van de ander. Daardoor ontstaat er wat wrijving tussen ‘In samenhang’ en ‘eenzelvig’, alsof het eerste nu eenmaal zo is, en het andere een menselijke keuze is. Focus je op het woord ‘samenhang’ en haal je de twee woorden los, dan krijg je echter een ‘hang’ naar ‘samen’, dus: het verlangen naar samenzijn, precies het omgekeerde dus van het eenzelvig zijn, waardoor je nog sterker de wrijving voelt: in het verlangen naar samen zijn, verlang je op jezelf te zijn. Het woord ‘eenzelvig’ bestaat uit ‘een’ en ‘zelvig’, waardoor het op zichzelf zijn extra benadrukt wordt. Bij elkaar roept het een weerspannigheid op in een en hetzelfde ‘zijn’.

Die wrijving, die weerspannigheid echoot vervolgens in de volgende strofe, die zelfs begint met ‘weerspannig’, gevolgd door een korte pauze en dan ‘een deur’. Ook hier is, behalve het gedicht zelf, de context weg, waardoor er geen referentiepunt is voor ‘een deur’. Er is geen kamer, geen huis, maar wel ‘een deur’. Daardoor krijgt ‘een deur’ nog veel meer betekenis, omdat je teruggeworpen wordt op de essentie van een deur. Een deur is een instrument waarmee je van de ene ruimte naar de andere kunt komen. Een deur kun je open- en dichtdoen, maar ook op een kiertje zetten. Door het ‘weerspannig’ uit de eerste regel van deze tweede strofe, komt er nog een betekenis bij: een deur kan klemmen, weerspannig zijn. Opvallend is hier dat er eerst ‘weerspannig’ staat, dan een opening komt, en dan ‘een deur’. Omdat de eerste strofe een weerspannigheid in zichzelf oproept, lijkt het woord ‘weerspannig’ daardoor in eerste instantie terug te verwijzen naar die eerste strofe, na de korte pauze die op de eerste strofe volgt. Zoals een deur de verbinding legt tussen de ene en andere ruimte, zo lijkt het woord ‘weerspannig’ ook een deur van de vorige strofe naar deze tweede. Door het wit aan weerszijden van ‘weerspannig’ is er veel ‘open’ rondom dit woord, tot ‘een deur’ verschijnt, gevolgd door ‘dan slaat alles/weer dicht’. Met het woord ‘deur’ wordt het wit, de opening, ingevuld, en slaat alles ook letterlijk in dit gedicht dicht, want met de woorden, wordt de stilte, waarin alles mogelijk is, gevuld met betekenis. Overigens kan het wit rondom ‘weerspannig’ ook de weerspannigheid benadrukken: er gebeurt even niets, omdat er iets tegenwerkt.

Deze poëticale lezing is natuurlijk niet de enig mogelijke, want gegeven de innerlijke strijd uit de eerste strofe, is het verschijnsel ‘deur’ ook een mogelijke toegang, en tegelijkertijd afsluiting, tot de ander. Je kunt de deur naar de ander openzetten, maar ook juist afsluiten. Een deur kan weerspannig zijn: terwijl je hem wilt openen, kan hij tegenwerken; terwijl je hem wilt sluiten, kan hij klemmen, waardoor de wrijving in de betekenis uit de eerste strofe hier nog eens versterkt wordt. Je wilt misschien de deur openen, maar dan slaat alles weer dicht.

In de laatste strofe zijn er lippen die iets zeggen. Net als ‘een deur’ is er geen context bij ‘lippen’. Er is geen persoon genoemd in de rest van het gedicht, geen gesprek. Ineens zijn er lippen die ‘zeggen/wat ze vlezig/ontkennen’. Ook hier is het weerspannige voelbaar. ‘Vlezig’ kun je lezen als lijfelijk, in lichaamstaal. De woorden die uitgesproken worden, kloppen dus niet met wat het lichaam uitstraalt. Dat past bij ‘in samenhang’ toch ook ‘eenzelvig’ zijn. Er is wrijving tussen twee betekenissen: die van de woorden en die van de lichaamstaal. Daar komt bij: ‘ze houden/een uitbundige inwendigheid/voor zich’. ‘Ze’ verwijst naar ‘lippen’. Als je iets voor je houdt, dan zeg je het niet. Toch kun je ook iets voor je houden, om aan een ander te tonen. Je kunt bovendien iets voor je houden om jezelf achter te verbergen. Wat houden deze lippen voor zich? Een ‘uitbundige inwendigheid’. Iets wat ‘inwendig’ is, bevindt zich aan de binnenkant, is doorgaans niet zichtbaar aan de buitenkant. Iets wat ‘uitbundig’ is, toont al zijn pracht, juist aan de buitenkant. Wat is dan nu een uitbundige inwendigheid? Is het iets wat zich binnen bevindt en daar aan de binnenkant heel uitbundig is, maar dan toch onzichtbaar aan de buitenkant? Of is hier sprake van eenzelfde weerspannigheid als aan het begin van het gedicht: namelijk een inwendigheid die tegelijkertijd een weg naar buiten zoekt, waardoor het ‘voor zich houden’ en ‘uitbundig met de ander delen’ op een onmogelijke manier ‘bijeen’ worden gehouden?

Ook hier is een poëticale lezing mogelijk, want misschien gaat het hier om de lippen van de dichter? In deze lezing kun je je afvragen wat dan het ‘vlezig ontkennen’ inhoudt: het woord op papier is immers ‘tastbaar’, dus ‘vlezig’. Is het woord op papier de lichaamstaal van de dichter? Dan ontkent die taal dus wat er gezegd wordt, waardoor het gedicht zichzelf lijkt op te heffen, of teruggeworpen wordt op zichzelf. Als je van een afstand naar het gedicht kijkt, zie je dat het begint met het woord ‘bijeen’ en eindigt met ‘voor zich’, die elkaar inderdaad lijken op te heffen. Toch kan het ‘vlezig ontkennen’ ook juist verwijzen naar de tastbare dichter, terwijl de lippen die iets zeggen, de woorden vormen die op het papier zijn terechtgekomen. Dan zegt het gedicht dus eigenlijk niet wat de dichter had gewild, houden dat wat zo uitbundig in de dichter leeft, voor zich. Dan roept het gedicht misschien de weerspannigheid van het dichten zelf op: iets onder woorden willen brengen wat zich eigenlijk niet laat vangen en hier op papier krampachtig ‘bijeen’ wordt gehouden?

Al met al roept het gedicht een weerspannigheid op, door betekenissen die weerbarstig tegen elkaar aan schuren. Er wordt een beeld opgeroepen van iemand die tegelijkertijd samen en eenzelvig is, eenzelvig naar samen verlangt, of juist andersom. Het beeld roept de vraag op of deze weerspannigheid niet ook in het dichten zelf zit, omdat de woorden in het gedicht zelf zich ook openen en sluiten als een weerspannige deur, waarbij de betekenissen van de losse woorden ‘op zichzelf’ blijven staan en tegelijkertijd door het gedicht ‘bijeen’ worden gehouden.

 

Vertakkingen
Roland Jooris
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021425795

 

 

 

 

 

Over de auteur

Dietske Geerlings

- schrijft behalve poëzie, verhalen en romans ook essays over het werk van andere auteurs. Daarnaast is zij docent Nederlands op een middelbare school in Zutphen.