Gepubliceerd op: donderdag 18 februari 2021

Delphine Lecompte – De wedstrijden die ik niet wilde winnen

 

Ik was een nihilistisch kind, of toch alleszins al heel jong bewust van het absurdisme en de zinloosheid van het bestaan. En dus weigerde ik deel te nemen aan activiteiten die me te frivool of te pretentieus voorkwamen. Met andere woorden: ik weigerde ten volle te leven, en ik werd al heel jong een grimmige observator en een gniffelende voyeur.

Het leven scheen me belachelijk toe, en het belachelijkst van al waren sportwedstrijden. Mijn nichtje Alexandra met wie ik opgroeide sleurde me mee naar allerlei ponykampen, atletiekhappenings, en touwtrekwedstrijden. En ze blonk uit in elke sport. Ik was trots op haar, maar ik kon zelf geen enthousiasme of doorzettingsvermogen aan de dag leggen voor die activiteiten. De eindmeet halen, daar zag ik het nut niet van in. En medailles vond ik walgelijk en vulgair, vernederend ook. Mijn moeder vond mijn gebrek aan competitiedrang vooral grappig, maar soms dreef het haar ook tot wanhoop en verontrustte het haar. Het enige wat ik graag deed was korte afstanden lopen, het was meer een explosieve uitlaatklep dan een drang om me te bewijzen. Ze trachtte me warm te maken voor sprintwedstrijden door te beloven om geld te storten aan dierenrechtenorganisaties telkens ik een sprintwedstrijd zou winnen. Ik hield van dieren, maar ik kon het toch niet opbrengen om een loopwedstrijd te winnen voor hen. Wanneer het pistoolschot klonk stond ik nog te staren naar tropische vogels in een volière, of ik was aan de praat geraakt met een geestdriftige ietwat perverse uitvaartmedewerker met een lodderoog.

Ik denk dat ik schrik had om te winnen; schrik voor de kortstondige populariteit, en schrik om in ongenade te vallen. Want iedereen houdt van een winnaar, maar o wee als die winnaar niet moreel onberispelijk blijkt te zijn. Dan dondert hij van zijn sokkel en wordt hij genadeloos de grond in geboord door de bloeddorstige meute. Ik denk nu aan (o.a.): Tonya Harding, Lance Armstrong, Maria Sharapova, Ray Rice, Mike Tyson, Zinedine Zidane… De lijst is lang. Sommigen misdroegen zich op het veld, anderen naast het veld. Stuk voor stuk vechters, survivors, ijdeltuiten, tragische helden, en onuitstaanbare sociopaten. Ik moet bekennen dat ik een boontje heb voor verguisde atleten, en dat ik het gemakkelijk vind om hen alles te vergeven. Fouten, zonden, zwaktes, en gebreken zijn nu eenmaal mooier en interessanter dan kleurloze steriele superieure onberispelijkheid.
Dus nee, ik wilde niet winnen. Omdat ik de klatergouden medailles en protserige trofeeën stuitend lelijk vond. Maar ook omdat ik wist dat ik onvermijdelijk in ongenade zou vallen, aangezien ik een vuil vreemd opstandig kind was en heel wat op mijn kerfstok had.

Maar mijn nichtje Alexandra reeg de medailles en trofeeën moeiteloos binnen, en ze genoot zichtbaar van het applaus en de bewondering van haar supporters. Ze was een begenadigd zwemster en een onbevreesde ruiter. Ik hield van zwembaden en ik hield van paarden, maar niet op een sportieve manier.
In het zwembad probeerde ik zo lang mogelijk onderwater te blijven tot ongeruste gepensioneerde stierenvechters me op het droge trokken, en paarden vereerde ik teveel om te bestijgen. De enige sport waar ik van hield was basketbal. Ik had hard gewerkt aan mijn dribbeltechniek in het koertje van mijn moeder en stiefvader, en was er redelijk goed in geworden. Ik wilde een oudere engelachtige blonde jongen imponeren. Hij baskette vaak in het Baudelopark met jongens van zijn leeftijd, en soms mocht ik meedoen. Hij noemde mij Marjolijn en plaagde mij graag. De andere jongens plaagden mij nooit.
Op een dag gaf hij me een busje goudvisvoer en kuste hij me op de mond. Ik glunderde achteraf en ik maakte de domme fout om de kus te verklappen aan mijn moeder die moord en brand schreeuwde. Ze stapte op de jongen af en schold hem de huid vol. Waarom? Ik had hém verleid, niet omgekeerd. De oudere engelachtige jongen kwam nooit meer terug naar het Baudelopark. En ik verloor mijn liefde voor de basketsport.

Mijn moeder kocht een telescoopvis en een aquarium om me te troosten. De telescoopvis was schuchter en bezat weinig persoonlijkheid. Na de telescoopvis kreeg ik twee wandelende takken. Het aquarium werd een terrarium. De wandelende takken bevielen me beter. Het contact met mijn nichtje verwaterde, ze werd me te fanatiek en te burgerlijk. En ik werd haar te promiscue en te baldadig.
Vandaag woont ze in een fermette in Oudenaarde tussen dure Perzische katten en slimme verchroomde broodbakmachines. Haar echtgenoot is een winderige boekhouder en haar minnaar is een pedante kraanmachinist.
Ze houdt vol dat ze gelukkig is.

Over de auteur

Delphine Lecompte