Gepubliceerd op: maandag 18 januari 2021

EI 254: Sonja Pos (1932-2020) – De laatste trede

 

er werd gebeld: ik trek voorgoed aan een touw
wie is daar? roept mijn kinderstem
en staar de trap omlaag
waar jij beneden, struikelend, in haast
dezelfde tree opnieuw begint
op weg naar mij je naam
en nooit vergeten tederheden roepend

ik groei en wacht op het uniek moment
dat uit het duister je gezicht
weer op zal stijgen in het licht
en mij eens de omhelzing wordt geschonken
met wie als enige mij zeker had herkend

maar gescheiden door voltooide tijd
kan ik niet dalen tot de laatste bocht
om wie ik als geen ander zocht
weer in het licht te halen
en jou en mij te redden van verlorenheid

raak ik ooit van jouw dood bevrijd?
aan turen in donkerte ontstegen?
je bent gestorven halverwege
maar blijft -steeds meer mijn kind-
om troost op weg naar mij.

 
____
De ik ‘trek(t) voorgoed aan het touw’. We kennen de Amsterdamse bovenwoningen: een steile trap, soms met een bocht, moet beklommen worden of afgedaald worden. De bewoonster, schrijf ik nu maar, opent de deur middels een touw. Hier lijkt gebeld te worden en trekt de ik ‘voorgoed’. Dat woord is vreemd. Iemand vertrekt voorgoed, maar kun je ook voorgoed aan een touw trekken? Alleen in overdrachtelijke zin, als een handeling die voorgoed is, dat wil zeggen onherroepelijk. Ik moet aan Achterberg denken.

‘mijn kinderstem’ roept. Ook hier in overdrachtelijke zin: de volwassene roept, maar herinnert zich haar kinderstem. Misschien herinnert zij zich een speelkameraad, die vroeger naar boven kwam. Een ‘jij’ is beneden en struikelt in haast. Hij begint ‘dezelfde tree opnieuw’; dat wil zeggen in haar herinnering. De ‘jij’ is op weg naar boven en roept diens naam en iets liefs. Dit kan zij nooit vergeten.

In de tweede strofe is de ik volwassen. Zij wacht ‘op het uniek moment’; uniek: zeldzaam of enig in zijn soort, ongekend. Zijn gezicht zal uit het duister (van de dood) opstijgen in het licht (het leven). Dat is wat zij hoopt. Het rijm ‘gezicht – licht’ is treffend. Zij hoopt op een omhelzing van degene uit het verleden. De ‘jij’ is iemand die haar ‘zeker had herkend’, ‘als enige’. Met die toevoeging wordt gesuggereerd dat de ik zich vaak niet herkend voelt.
In de derde strofe wordt duidelijk dat er een kloof is in de tijd tussen de ik en de ‘jij’.
Ook hier een treffend rijm: ‘bocht – zocht’. Het ‘halen’ van de jij ‘weer in het licht’ zou zowel jou als mij ‘redden van verlorenheid’.

In de laatste strofe vraagt de ik zich af of zij ooit van ‘jouw dood bevrijd’ raakt. Het woord ‘ontstegen’ is in verband met de steile trap goed gekozen.
De ‘jij’ is ‘gestorven halverwege’. Halverwege wat? De ‘jij’ blijft ‘op weg naar mij’ om haar te troosten. Nu lijkt het dus niet te gaan om een kameraadje, maar om een ‘kind’, wellicht eveneens in overdrachtelijke zin. Misschien schuiven verschillende tijdlagen door elkaar.
Langzamerhand is de dode ‘jij’ haar ‘kind’ geworden.

 

 

De eigen tijd
Sonja Pos
Uitgeverij AtlasContact
ISBN 9789025467722

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.