Gepubliceerd op: maandag 11 januari 2021

EI 253: Jolanda Kooijmans – hoogte wil

 

hoogte wil een kaal bos
dubbelepunt lompe sneeuw
hoogkrul en buiging

knipperstreep knipperstreep

diepte is het omgeploegde veld
zwarte abstracties in grote sneden
uitgemolken landbouwgrond
diepte in het diepe zwarte

knipperstreep knipperstreep

lengte
knipperstreep knipperstreep
de file op de radio
stapvoets opgelost in het mateloze
lang geleden

 
____
Het gedicht is duidelijk opgebouwd langs drie dimensies: ‘hoogte’, ‘diepte’, ‘lengte’. Begrippen die we kennen uit de ruimtemeetkunde. Teken een figuur in de driedimensionale ruimte met hoogte x, diepte y, lengte z. Maar dit gedicht is geen wiskunde-opgave. Waarschijnlijk gebruikt zo’n opgave ook de term “breedte” in plaats van ‘lengte’, om de ambiguïteit te voorkomen die het gedicht juist opzoekt.

Het ruimtemeetkundige lijkt in dit gedicht een metafoor voor de mens die de wereld om zich heen modelleert en naar zijn hand zet. Het gedicht behandelt achtereenvolgens de onbedorven natuur (‘bos’, ‘sneeuw’; strofe 1), de door de mens gebruikte natuur (zowel flora als fauna, krachtig uitgedrukt in ‘uitgemolken landbouwgrond’; strofe 2), de door de mens gemaakte kunstmatige wereld (‘file’, ‘radio’; strofe 3).

De mathematische opzet wijst ook op afstand, die in dit gedicht genomen en bewaard wordt. Dat komt voor een belangrijk deel door de ‘abstracties’ die het gedicht benoemt. Het komt ook door een gebrek aan betrokkenheid. Alleen met de ‘hoogte’ helemaal aan het begin leeft het gedicht mee, en personifieert het door te zeggen dat het iets ‘wil’. Op de ‘diepte’ volgt het beschrijvend-observerende ‘is’. En op ‘lengte’ volgt geen persoonsvorm meer. Wat volgt er wel? Misschien een aarzeling. Misschien het besef dat het gedicht nu iets zou moeten zeggen wat onzegbaar is. Misschien ook omdat de onvoltooid tegenwoordige tijd hier niet volstaat. Het gedicht opent hier naast de drie ruimtelijke dimensies een tijdsdimensie (‘lengte’ is immers niet alleen een afstandsmaat, maar duidt ook op tijdsduur) – en daarmee tegelijk verleden, heden, en toekomst; hetgeen we in onze taal niet in een enkele persoonsvorm kunnen uitdrukken.

Hoezeer het gedicht ook beheerst wordt door ‘abstracties’ en afstanden, het slaagt er desondanks in om ook beeldend te zijn.
In de eerste strofe zien we moeiteloos de besneeuwde bergtop voor ons met dunne plukjes schaarsbegroeide bomen, waarvan de takken doorbuigen onder het gewicht van de ‘lompe sneeuw’. De tweede scene is een versgeploegde akker, die ook net bemest is en daardoor diepzwart. Bovendien wordt hier de slotscene al aangekondigd: de term ‘grote sneden’ roept “grote steden” op. Daarvan zien we in de verte al de contouren opdoemen. In de laatste strofe zijn we al dichter bij de grote stad en zitten in een auto naar de radio te luisteren naar de melding over de file waar we zelf inzitten en die maar ‘stapvoets’ vooruitgaat en oplost. En onze gedachten dwalen af naar ‘lang geleden’, toen we ook al in de file stonden.

Daarnaast is dit gedicht heel concreet. Dat zit vooral in het uitschrijven van leestekens. De ‘dubbelepunt’ in de eerste strofe staat er niet als “:”, maar voluit uitgeschreven. Hierdoor komt het beschrevene op dezelfde ‘hoogte’ als het teken. En krijgt het teken dezelfde ‘diepte’ als het beschrevene. Zo wordt het hele gedicht driedimensionaal. We kunnen het zien als beschrijving; we kunnen het zien als tekst; we kunnen het zien als abstracties.

Dat geldt misschien het sterkste voor het ‘knipperstreep knipperstreep’ dat drie keer in het gedicht voorkomt. Dat kunnen we zien als een stippellijn in de tekst. Het werkt ook als overgang van de ene scene naar de andere (daarom heb ik het hierboven niet als strofen geteld), totdat het aan het einde opgaat in de strofe. Dan wordt het duidelijk dat ‘knipperstreep’ net als ‘lengte’ zowel op ruimte als tijd duidt. Ook sluit het naadloos aan bij de ‘file’ in deze strofe. De ‘knipperstreep’ als de onderbroken streep op de weg (maar we kunnen niet inhalen; we staan in de file), of als het knipperlicht dat bij sommige auto’s tegenwoordig zo breed is.

Tot slot dit: het gedicht wordt ‘opgelost’ in al zijn dimensies. De ‘hoogte’ brengt ons niet alleen op de bergtop, maar vraagt de camera ook om omhoog te kijken, langs de hoge boom, maar de besneeuwde takken en lost op in het overbelichte wit van de sneeuw en de lucht. De tweede strofe voert ons juist door de voren van een akker naar het ‘diepe zwarte’. En de ‘lengte’ lost niet alleen op in ‘het mateloze’ van de ruimte, maar ook in ‘het mateloze lang geleden’ van de tijd.
En zo is het gedicht misschien toch een opgave die ‘opgelost’ moet worden.

 

 

TWEE TON
Jolanda Kooijmans
Uitgeverij Opwenteling
ISBN 9789063381707

 

In deze bundel staan ook de gedichten lumen, schuw ik niet hoor, en Planet Earth, die in onze serie zandkiem, kiemzand verschenen in een eerdere versie.

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.