Gepubliceerd op: zondag 24 januari 2021

Delphine Lecompte – Ik vind goud en ik wil het goud houden

 

Ik de blasfemische de verweerde de onwaardige vind een gouden beeld
Op de bodem van het drooggelegde zwembad, ik wilde drinken ja
Een fles rum hier op de bodem, maar toen vond ik dit beeld
Is het een hagedis? Nee, het is een specifieke briljante verrukkelijke Nijlvaraan
Een psychotische Aboriginal loert naar me over de rand van het zwembad
Hij heeft pretoogjes als je oppervlakkig kijkt
Hij draagt de pruik van een vers gewurgde degenslikker, ik gooi de onaangeroerde fles
Rum recht in zijn gretige schoot, hij schrikt en zegt: ‘Ik wil het goud.’

Zijn pretoogjes veranderen in akelige lynxachtige gensters
Hij trekt de pruik van zijn hoofd en springt het zwembad in
Hij probeert de pruik in mijn mond te proppen
Gelukkig ben ik snel en licht; ik sla de psychotische Aboriginal KO met een domme
Roestige boerse kolonialistische kruiwagen, ik beschadig per ongeluk
De gouden Nijlvaraan, maar hij is nog steeds aanbiddelijk en kostbaar
Ik klauter het zwembad uit en loop naar het paleis van de oude kruisboogschutter
Hij de paternalistische de warme de gierige de hypocriete beweert dat het zijn goud is.

Mijn klauwtjes worden instinctief vuisten
Ik bekijk mijn vuisten meewarig, ik denk aan de fauvisten
En aan de sjamanen van elke jungle die ik nog niet bezocht
Ik zeg tegen de pompeuze luchter van de oude kruisboogschutter: ‘Ik wilde het goud houden,
Een slaaf worden. Zo werkt goud. Ik wilde een fles rum drinken, terugkeren naar de nachtmerrie
Van stuipen, paranoia, en ontwenningsverschijnselen. Zo werkt drank.’
De oude kruisboogschutter lacht toegeeflijk, hij biedt me vals een enorme portie
Eiersalade aan, ik smul en stik en hoest en schijt en slik en nies en bid, alles in de verkeerde volgorde.

Ik verlaat het paleis van de oude kruisboogschutter en kijk naar boven
Naar de hemel? Nee, naar Maria en de waterspuwers
De waterspuwers zijn haar bastaardkinderen misschien
In de Schouwvegersstraat kust een dementerende orgeldraaier mijn handrug
Hij is alles kwijt: orgel, aapje, moeder, anus, devotie, kennis, appetijt, genade, spot
Zijn kus wordt een beet, ik bloed en lach en kokhals en gier
De dementerende orgeldraaier deinst achteruit en breekt zijn nek op de vensterbank
Van de enige profetische glasblazer ter wereld, hij is niet thuis; hij danst de foxtrot in Valletta.

Tegen zijn zin, moet ik er wel bij zeggen
Een idee van zijn vrouw, geen wispelturige feeks (of net wel)
Ik loop verder met het gouden beeld, de onzichtbare Nijlvaraan
Ik had goud en ik wilde het goud houden, dat was een walgelijke episode
Ik raak de muren van het arbeidsbemiddelingsbureau aan, de muren verbrokkelen
Elke aanraking vernielt ze een klein beetje, samen kunnen we de arbeidsbemiddelaars verdelgen
De analfabetische jongenshoer rookt sterke Afghaanse wiet op het parkeerterrein
Ik zeg: ‘Had ik toverkracht dan zou ik je veranderen in een liefelijke vroedmeesterpad.

En daarna mezelf. We zouden vier maanden compleet tevreden zijn in een kalkrijke poel.
Uiteindelijk zouden we doodgemarteld worden door twee puberjongens
Een dikke lispelende jongen met een T-shirt van Korn
En een magere jongen met een mierzoete sadistische fagotleraar
Ik zou ze vergeven. Jij natuurlijk niet.’
De analfabetische jongenshoer rookt geërgerd verder
De zon gaat onder en ik probeer een toekomst voor mezelf te bedenken:
Gokverslaving, pelgrimstocht, pyromanie, promiscuïteit, verlossing, wrevel
Maar dat is de toekomst niet; dat is het heden en gedeeltelijk het verleden.

Het is nacht en de analfabetische jongenshoer gaat gedwee mee
Met twee glunderende hoefsmeden en een zelfgenoegzame cardioloog
Hij zal de nacht overleven en de hoefsmeden zullen bitter terugkeren
Naar hun schabouwelijke jeukerige ondankbare prozaïsche schimmelpaarden
En de zelfgenoegzame cardioloog? De zelfgenoegzame cardioloog zal fierder dan ooit
Weglopen van de verkrampte vervette verwende verziekte harten die een ander schepsel
Ook kan oplappen, ook en veel beter.

De cardioloog neemt me mee naar Helsinki
We wagen een wals in een duikboot
Maar we zijn geen dansers; we zijn spelers
We spelen dat we treinrovers zijn, we spelen dat we na een geslaagde treinroof
In een chique hotelkamer vechten om het beste kreeftenvlees
Armetierig voedsel voor katten en gevangenen, vrij en onvrij.

Over de auteur

Delphine Lecompte