Gepubliceerd op: zondag 3 januari 2021

Delphine Lecompte – De duif en de suikerspinstok

 

De naargeestige bontmagnaat pest een zieke duif
Met een suikerspinstok op het parkeerterrein van de honingfabriek
Ik zit op het dak en roept dat hij moet ophouden met zijn abominabele wreedheid
Maar hij gaat verder en dieper tot de duif het loodje legt
En nu zwaait hij provocerend met de scepter die hij heeft gemaakt van duif
En suikerspinstok, ik ging naar de kermis en ik liet de stok achter daar beneden
De analfabetische jongenshoer ligt naast me te zonnebaden, hij heeft drugs genomen
En maakt zich bijgevolg nergens druk over, hij zegt: ‘Morgen zal ik verkracht worden
Door veertien schizofrene alpacafokkers met zeemvellen en assegaaien,
Maar vandaag ben ik de koning te rijk; jij en de zon zijn mijn onderdanen.’

De zon is zwak en ik geef geen licht
Ik haal een spuitbus slagroom uit mijn paradijselijke rugzak
Ik spuit de slagroom op mijn handrug en lik als een bezeten Nijlvaraan
Er was eens een duif met een gebroken vlerk
Er was eens een schoorsteenvegerdochter die van een bal kwam
En een suikerspinstok liet vallen (dom, gehaast, ijdel, muiltje, pompoen)
Er was eens een boeman die duif en stok op sadistische wijze tezamen bracht
Er was eens een oliedomme stalknecht die in slaap viel naast een trog vol honing
Maar zo ging het niet, het was grimmiger en de naargeestige bontmagnaat heeft
De smaak te pakken en zal nog vele duiven martelen, en daarna zijn kinderen,
En tot slot de dementerende orgeldraaiers en de slaapdronken sluiswachters van de wereld.

Wereld, zeg me hoe je heet en ik zal gezond worden
De analfabetische jongenshoer noemt de namen van de fretten
Die hij als kind heeft getemd: Nestor 1, Nestor 2, Nestor 3, Nestor 4, Nestor 5, en Julio
Julio om zijn moeder een plezier te doen
Ze stierf in Knossos, ze werd er onthoofd door een veelgeplaagde ezeldrijver
Het was haar schuld; ze had tijdens het toeristische uitje schaamteloos met hem geflirt
Maar ’s avonds in het hotel weigerde ze met hem te dansen
Ze danste liever met de verwaande blaaschirurgen en de decadente matrassenmogols.

De vader van de analfabetische jongenshoer was een dag voor zijn geboorte verdronken
Maar kwatongen beweerden dat hij gewoon de trein had genomen naar Kopenhagen
Waar hij een nieuw leven zou opbouwen met een puriteinse knopenverkoopster
Maar ’s nachts zou hij de bloemetjes buitenzetten met wulpse garnalenpelsters
En gulle geile grinnikende frunnikende hoedenmaaksters
De analfabetische jongenshoer is zijn ouders vergeten
Zoals je vergeet dat er ooit twee pissebedden achter de keukenkraan leefden
Tot een spin of een spinster komaf maakte met de vuile gepantserde beesten.

‘Ben je weer miserabel?’ Vraagt de analfabetische jongenshoer kwaad
‘Nee, ik ben niet miserabel. Ik denk gewoon na over mijn kleine bekken
En over de ontstekingen die mij en mijn kleine bekken nog te wachten staan.
Hadden we maar geld om naar het folkloremuseum te gaan.’
‘Ja, ja.’
De zon gaat onder en we verlaten het dak van de honingfabriek
Op het parkeerterrein bestudeer ik de akelige scepter
Ik trek de suikerspinstok uit de duif, nu bestaat de scepter niet meer.

Op het Slachthuisplein neem ik afscheid van de analfabetische jongenshoer
Zijn mondhoeken smaken naar voortvarende wasberen, naar lafhartige wombats,
Naar louche televisiepriester met plakkerige pruiken, en naar sentimentele stoetenbouwers
De nacht is lang, leve de nacht
Ik kijk naar de maan en vraag: ‘Is het waar dat je de astronauten die je bezochten rauw lust?’
Natuurlijk kan de maan niet antwoorden en natuurlijk lust de maan
De astronauten, rauw of gekookt, een ontsnapt varken dartelt voorbij en negeert me slim.

Over de auteur

Delphine Lecompte