Gepubliceerd op: donderdag 10 december 2020

Delphine Lecompte – Bijna promiscuïteit, bijna kuisheid

 

De veelgeplaagde ezeldrijver vindt een wichelroede in de duinen
Maar hij denkt dat het een instrument is om vissoep pittiger te maken
Ik zit naast hem en streel zijn brede verbrande nek
De bedeesde zeepzieder had een gelijkaardige nek, waar is hij?
Wast hij gegeneerd het verschrompelde lichaam van zijn moeder met Parkinson
Of laat hij eindelijk de teugels vieren met corrupte degenslikkers,
Kannibalistische zeppelinbouwers, en minderjarige fagottisten?
Het een sluit het ander niet uit.

Ik zeg tegen de veelgeplaagde ezeldrijver: ‘Ik haat de leeuwen
Op middeleeuwse allegorische afbeeldingen van kuisheid.
Hun manen lijken op fonteinen; te glad, te kalm, en te liefelijk.
Op de Vrijdagmarkt zag ik eens een circusleeuw achter tralies.
Twee verdorven sponzenverkopers tergden hem met houten knobbelganzen,
Met vacuümverpakte regenboogforellen, en met een gouden tiara gestolen
Van de bloedmooie dochter van de incestueuze imker, de leeuw ergerde zich enkel aan de tiara
Ik riep tegen de verdorven sponzenverkopers dat ze moesten ophouden
Mijn lege portefeuille viel in een petroleumplas en ze lachten me uit, ik voelde me precies Jezus.

Terug thuis vertelde ik mijn moeder en mijn norse mompelende stiefvader
Over het lijden van de leeuw en over mijn portefeuille in de petroleumplas
Maar ik wist dat ik niet moest afkomen met Jezus, mijn moeder en stiefvader
Hadden zich al vaak laatdunkend uitgelaten over Hem
Mijn stiefvader zei: ‘De verdorven sponzenverkopers zullen eeuwig verdorven zijn.
Ze werden geboren in een lamastal, maar nu wonen ze in de Gelukstraat.’
Broers dus, niet veel later heb ik hun huis in brand gestoken.
Maar hadden ze niet tezamen gewoond dan had ik twee huizen in brand gestoken.’

De veelgeplaagde ezeldrijver lacht smakelijk
Het is nochtans geen smakelijk verhaal
De verdorven sponzenverkopers ontkwamen, maar hun huis waren ze kwijt
Ze keerden terug naar de Vrijdagmarkt
De leeuw lag akelig vredig te slapen, ze hakten zijn staart van zijn lijf
Hij stierf vernederd, hij bloedde dood, hij loeide als een non in een musical
Hij vervloekte alle middeleeuwse allegorische afbeeldingen van kuisheid
Hij vervloekte de kuisheid zelf, en de tralies en de tiara, uitgevonden door zijn beulen.

De veelgeplaagde ezeldrijver likt mijn vagina
Maar hij bakt er niets van
Hij gaat wild en stuurloos tekeer, als een uitgehongerde Nijlvaraan
‘Stop maar. Ik zei stop!’
Het begint te regenen, in een bunker eten we een chocoladen haas
Met een mand op zijn rug, bovenaan liggen bloemen
Maar onder de bloemen zitten de kinderen van de arme zadelmaker verstopt
Hij moest ze verkopen; zijn vrouw had een sauna, een stola, en een nieuwe nier nodig
En de zadelmakervrouw gaat altijd voor.
Ik zeg tegen de veelgeplaagde ezeldrijver: ‘Probeer het nog eens.’
‘Je vagina likken?’
‘Ja, maar niet als een uitgehongerde Nijlvaraan deze keer.
Bedaard en geraffineerd, als een Bulgaarse laminaatverkoper
Die ook wel eens een toneelstuk van Tennessee Williams leest.’
De veelgeplaagde ezeldrijver gehoorzaamt, het is zalig
En ik kom klaar als Veronica die haar gelaat begraaft in het gelaat van Jezus in de handdoek.

Ik zeg: ‘Zie je wel dat je het kan!’
De veelgeplaagde ezeldrijver glimlacht dromerig
En eet de mand vol verdoemde zadelmakerkinderen op
‘Dat doet deugd,’ beweert hij theatraal klokkend
Een bipolaire visser betreedt de bunker en vraagt:
‘Kan iemand me vertellen waarom mijn vader zichzelf heeft opgehangen in Malta?
In een brandweerkazerne nota bene! Onze familie heeft niets met brandweermannen.’

We blijven hem het antwoord schuldig
Maar we bieden hem rum aan en hij is dankbaar
Nu zijn we drie heilige zondaars in een bunker, onze haren lijken op gordijnen
Een wrede plakkerige schuilplaats voor sadistische ooms, nijdige tantes,
Tirannieke neven, winderige boemannen, en hopeloos verdwaalde patriarchen.

 

Over de auteur

Delphine Lecompte