Delphine Lecompte – Men moet niet altijd raak willen schieten
Naast het schietkraam denk ik aan Frauke en Omega
Die samen een reptielenwinkel overvielen in de jaren negentig
Ik mocht niet meedoen, ik was zogezegd niet koelbloedig genoeg
Frauke werd gesnapt, ze praatte Omega niet aan de galg
Vele jaren later werd Omega een duivelse ketellapper
Hij verhuisde naar Trinidad en daar werd hij in stukken gehakt
Door twee landerige korfbalspelers, ze dachten dat hij iemand anders was.
De uitbater van het schietkraam zegt tegen de lucht tussen de kermisgangers:
‘Men moet niet altijd raak willen schieten. Gisteren droomde ik
Dat mijn schoonmoeder haaientanden in mijn appelcake verstopte
In de hoop dat ik zou stikken, het was geen droom en haar eigen dochter stikte, ha!
Ja, ik ben nu weduwnaar. Mijn grootste troeven zijn: mijn schietkraam, mijn zwartgalligheid,
Mijn appelcake, mijn gebrek aan spiritualiteit, en mijn weetjes over de Patagonische wezel.’
Ik zeg: ‘Ik ben verkocht.’
Zeven maanden hou ik het vol bij de schietkraamuitbater
Daarna keer ik terug naar het verloederde paleis van de oude kruisboogschutter
De traplift werkt niet meer en iemand heeft mosterd gemorst
Op alle opgezette reigers, de oude kruisboogschutter is somber
Hij zit scheef in zijn zetel met een ongelezen biografie van Paracelsus op zijn schoot
Ik streel zijn vogelverschrikkerstronie en zeg pseudomonter: ‘Ik zal een ei voor je koken.
Dat zal je deugd doen. En mij ook!’
We eten elk de helft van een hardgekookt ei
De oude kruisboogschutter verslikt zich maar kan zichzelf
Op het nippertje redden met een kwispedoor in zijn middenrif
Ik zeg 70 maal ‘kwispedoor’, het klinkt 70 maal schattig en obsceen
De avond valt en de oude kruisboogschutter zegt: ‘Morgen zal ik je
Veertig gilamonsters en 51 wafelijzers schenken. Je moet ze wel gescheiden houden.’
De volgende dag krijg ik veertig gilamonsters en 51 wafelijzers
Ik geef elf wafelijzers weg aan een roedel lukrake boomchirurgen, ze lijken
Het normaal te vinden dat ze zomaar een wafelijzer krijgen
Ik klap de veertig overgebleven wafelijzers open en sluit ze aan
De gilamonsters nestelen zich in de verwarmde geulen, ze zijn blij
Ik ga naar buiten en probeer de kermis te vermijden, maar het lukt niet.
De schietkraamuitbater heeft al een nieuwe vrouw, ze heeft een sardonische
Moldavische oogopslag en een wijnvlek in de vorm van een guillotine op haar linkerwang
Ze maakt luide grappen over groepsverkrachtingen na brandweertombola’s
En over papegaaien die zich verstoppen in boilers om priesters
En baronessen de stuipen op het lijf te jagen, ha ha ha
Ik schiet, ik moet raak schieten van mezelf en dat doe ik ook.
Mijn prijs is bitter: een pluchen wesp die op mijn moeder lijkt
Ik denk opnieuw aan Frauke, ze verliet de gevangenis met verloren pluimen
En een plaatje in haar hoofd, ik kwam haar eens tegen in de zuivelafdeling
Van een sinistere supermarkt, we hadden beiden gelijkaardige potjes abrikozenyoghurt
In onze handen, ik was nerveus en zei bot: ‘Omega werd in Trinidad in stukken gehakt.’
Frauke huilde en viel op haar knieën, de potjes yoghurt barstten open
En haar schoot leek op een maanlandschap, of op een goedkope filmset.
Ik loop terug naar de gilamonsters en de wafelijzers
De oude kruisboogschutter heeft de wafelijzers dichtgeklapt
De gilamonsters konden gelukkig ontkomen
Ze zoemen tevreden in de werkplaats van de poppenherstellende Pia
Een keizerlijke vrouw die elke dag kapstokken en terpentijn uitdeelt
Aan de zwangere heksen die samentroepen op het dak van de honingfabriek.