Gepubliceerd op: zondag 4 oktober 2020

Symbiotiek: Christianopoulos in Tilburg

 

Deze zomer overleed Dinos Christianopoulos. In Griekenland een bekend dichter, buiten Griekenland alleen bekend vanwege een distichon dat gebruikt wordt als uiting van protest en meestal foutief wordt geciteerd.

και τι δεν κάνατε για να με θάψετε
όμως ξεχάσατε πως ήμουν σπόρος

what didn’t you do to bury me
but you forgot that I was a seed

(Engelse vertaling door Nicholas Kostis)

In Nederland is hij volslagen onbekend gebleven. Er is bij mijn beste weten ook geen Nederlandse vertaling van zijn gedichten, zelfs niet van bovenstaand distichon. We doen het hier dus met de Engelse vertaling. Ik had overigens ook nog nooit van hem gehoord, maar het bericht van zijn overlijden bereikte me via diverse mensen en kanalen waartussen de verschillen dusdanig groot zijn, dat ik geïntrigeerd op internet naar zijn werk begon te zoeken.

In die zelfde tijd dacht ik na over de stadsgedichten van Anton Dautzenberg. Een paar maanden eerder had ik een stuk over stadsgedicht I voor de serie Extreme Sonnetten geschreven. Ik vroeg me af hoe daarmee verder te gaan, want het gedicht is met die enkele bespreking zeker niet genoeg behandeld.

De twee kwamen bij elkaar toen ik besefte dat het distichon van Christianopoulos een interessant licht werpt op het proces dat Dautzenberg volgt bij zijn stadsgedichten voor Tilburg.
Dat proces is kort geschetst:
1. neem een bestaand gedicht
2. vervang alle letters van het gedicht door de letter T, maar houd verder alles identiek
3. vraag een kunstenaar uit (de omgeving van) Tilburg om werk te maken geïnspireerd op dit T-gedicht
4. laat de kunstenaar dit werk presenteren op een interessante locatie in Tilburg
5. archiveer de presentatie en het T-gedicht op de website van dit stadsdichtersproject detaovandet.nl

T

In termen van het gedicht van Christianopoulos kunnen we zeggen dat Dautzenberg met de eerste twee stappen een bestaand gedicht ‘begraaft’.
Door alle letters te vervangen door de T, wordt de symbolische betekenis van de woorden tenietgedaan. Het gedicht is “onleesbaar” geworden in de gebruikelijke zin van leesbaarheid. Het is ook moeilijk om het originele gedicht te herkennen. Het kan elk gedicht zijn, uit elke historische periode, en misschien wel uit elke taal. Het lijkt ook helemaal niet de bedoeling te zijn het originele gedicht te (her)kennen.
Het T-gedicht is er wel, maar slechts een noodzakelijke stap in het proces. Op de website komt het T-gedicht dan ook nadrukkelijk op het tweede plan. Bij extensie doet het originele gedicht al helemaal niet ter zake. Het is belangrijk dat er een begin is voor het proces. Misschien is het van belang dat het proces start met een bestaand gedicht uit de literatuurgeschiedenis. Maar waarschijnlijk is het belangrijkste dat het proces kan beginnen met elk willekeurig gedicht.
Het is trouwens interessant om vanuit dit idee van begraven met letters terug te kijken naar de versregels van Christianopoulos: begraven de letters van dit gedicht de auteur (persoon of lezersconstruct), of is misschien het gedicht hier zelf aan het woord?

(Zijstap: na de eerste 10 T-gedichten, is Dautzenberg gaan spiegelen. T-gedicht 11 is “hetzelfde” gedicht als T-gedicht 10, maar met de letter T op zijn kop: ⊥. Idem voor 9 en 12, etc. Zo komt ieder origineel gedicht straks twee keer in de Tao van de T voor: 1x als T-gedicht en 1x als ⊥-gedicht. Dat wil zeggen: de eerste 10 originele gedichten, want er is nadrukkelijk ruimte voor 24 gedichten in dit stadsdichtersproject, dus het wordt spannend wat er met de laatste vier gedichten gaat gebeuren.)

Dautzenberg maakt met het proces dat hij volgt van het T-gedicht nadrukkelijk een ‘zaadje’, een andere belangrijke term in het distichon van Christianopoulos. Het T-gedicht fungeert als ‘zaadje’ waaruit een nieuw kunstwerk gaat groeien. Ik gebruikte hierboven daarvoor de woorden “geïnspireerd op”; Dautzenberg noemt de nieuwe kunstwerken “adaptaties” van de T-gedichten. Het zijn immers aanpassingen van de T-gedichten aan een andere discipline en het bijbehorende medium. Tot nu toe hebben zeer diverse kunstdisciplines meegedaan om deze adaptaties te maken. Muziek, dans, film, grafisch ontwerp, fotografie, beeldende kunst, cross-overs en combinaties. Maar geen poëzie.
Dit idee van het ‘zaadje’ en het laten groeien is essentieel voor het stadsdichtersproject van Dautzenberg. Zijn proces is erop gericht de culturele sector in Tilburg te laten groeien en bloeien (vandaar ook stap 4). Dat is heel anders dan de traditionele gerichtheid op het gedicht als eindproduct.
Die intentie, het opzettelijk laten fungeren als ‘zaadje’, is een belangrijk verschil met het distichon van Christianopoulos. Het is niet ‘vergeten’ en komt niet als verrassing voor degene die heeft (proberen te) ‘begraven’. Die opzettelijkheid kunnen we terugkoppelen naar de twee versregels van Christianopoulos. Want wat heeft de ‘ik’ eigenlijk gedaan om het ‘begraven’ te voorkomen? Gevochten, zich verzet, medestanders gezocht? Of met een glimlach op de lippen gewacht om op deze manier als ‘zaadje’ opnieuw tot bloei te komen? Daarvoor misschien zelfs geprovoceerd en uitgelokt?

Het gedicht van Christianopoulos vertelt het allemaal niet. Het vertelt sowieso veel niet. Het vertelt niet wat de ‘jij’ heeft gedaan om de ‘ik’ te (proberen te) begraven. Sterker nog: het vraagt expliciet naar wat de ‘ik’ daarvoor niet heeft gedaan. Dit houdt ook de mogelijkheid open dat de ‘ik’ -al dan niet bewust- overdrijft. (Ik moet hier op het Engels afgaan en dit zou in het Grieks natuurlijk anders kunnen zijn.) Het is zelfs onduidelijk of het ‘begraven’ nu gelukt is of niet. En dat klopt natuurlijk, want zelfs als het gelukt is, is het niet echt gelukt, want uit het ‘zaadje’ gaat de ‘ik’ in een nieuwe vorm terug groeien.
Dit niet-vertellen geeft het gedicht een open karakter dat we ook herkennen in het proces van Dautzenberg. Het niet-vertellen toont zich in het verbergen van de “details” van de “letterlijke” inhoud van de originele gedichten. Daarnaast vertelt het project ook niet wat de originele gedichten zijn geweest. De openheid zit erin dat in principe elk gedicht aan de oorsprong van het proces kan staan.

Dit raakt aan een ander aspect van die twee briljante versregels van Christianopoulos. De basis daarvan is een circle-of-life idee. Een zichzelf in stand houdend proces. En dat geldt natuurlijk ook voor het proces dat Dautzenberg in zijn stadsdichterschap hanteert. Dit proces zou prima door kunnen gaan nadat zijn termijn als stadsdichter van Tilburg erop zit. Maar misschien nog belangrijker: het bouwt op een proces dat al sinds mensenheugenis werkzaam is. Mensen inspireren elkaar om nieuwe dingen te maken, uit te proberen, aan hun eigen omstandigheden aan te passen. Al eeuwenlang maken kunstenaars nieuw werk nadat ze geïnspireerd zijn door het werk van een andere kunstenaar.

Tot slot dit: de versregels van Christianopoulos worden gebruikt bij protesten. Het is niet moeilijk om te zien waarom ze aantrekkelijk zijn voor mensen met een gevoel van onderdrukking en een verlangen naar hoop. Dautzenberg zet zijn stadsdichtersproject nadrukkelijk in als protest tegen de structurele onderbetaling van kunstenaars. Door de dramatische bezuinigingen op cultuur door de provincie Noord-Brabant is zijn protest alleen maar relevanter geworden. En de binding met het distichon van Christianopoulos alleen maar sterker.

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.