K&G: Mijn luiheid
Ik ben lui, maar ik lijd er niet onder. Soms schaam ik me desalniettemin voor mijn luiheid. Dus heb ik mezelf omringd met andere luiaards (de voormalige vrachtwagenchauffeur op kop), zo hoef ik me niet meer te schamen.
De schaamte komt toch. De aangeleerde schaamte en de nutteloze vrees dat ik een heleboel talenten nooit zal aanboren. Dat is hoogmoed; zo veel talenten liggen er niet begraven in mijn aarde. In niemands aarde. En is geluk niet gewoon een ton en de zon? Dat heb ik toch onthouden van Diogenes. Mijn luiheid is er altijd geweest. Ik groeide op tussen knoestige roestige naarstige gedreven nederige katholieke West-Vlamingen, en soms leek het alsof ik de enige was die geen klap uitvoerde.
Mijn nichtje Alexandra die mijn voornaamste speelkameraadje was van mijn vierde tot en met mijn twaalfde levensjaar volgde pianolessen en dictie, ze ging naar de manege, trainde elke dag om Belgische zwemkampioene te worden, en voor de lol rolschaatste ze ook nog, of deed ze iets frivools en atletisch met haar eeuwige springtouw. Dat alles deed ze naast het naar school gaan en leren lezen en schrijven en de beknopte biografieën moeten aanhoren van een haast eindeloze reeks natuurkundigen, keizers, krijgers, dichters, filosofen, astronomen, en ontdekkingsreizigers. Wat een stamina, wat een kracht, wat een onnodige bespottelijke zinloze volharding! En dan vergeet ik nog dat ze tevens majorette was, en de minnares van een naargeestige bontmagnaat en van een imbeciele stalknecht. Daarbovenop bezocht ze als Roodkapje elke week plichtsgetrouw haar schizofrene tante Wilma in het gesticht van Pittem, de zakken van haar aftandse fietsen waren volgeladen met peperkoek en chocoladen slagerskinderen op het nippertje gered door een graatmagere peinzende heilige met staf en mijter.
Ik deed niets. Ik ging uiteraard wel naar school, maar na de lessen lag ik het liefst in een duinpan met Fredo de clowneske kwijlende boxerhond. We genoten van de zon en aten wijnappelsienen. Mijn grootouders vonden het niet erg dat ik geen hobby’s had, maar mijn moeder regelde eens vanuit Gent zaterdagse balletlessen voor mij. Een fiasco. Ik danste opzettelijk lomp om gepest te worden. Ik werd gepest. Ik zei tegen mijn angstvallige naïeve grootmoeder: ‘Ik word gepest tijdens de balletles.’ Die dag kreeg ik een grote zak guimauve Maria’s en een pluchen schildpadkat.
Een beetje later ging ik naar de schrijfkamer van mijn woeste dronken grootvader die zich de Ernest Hemingway van de Westhoek waande. Ik zei: ‘Ik word gepest tijdens de balletles.’ Hij gaf me vier vuile bankbiljetten en zei: ‘Laat je maar eens goed gaan in de speelgoedwinkel, Fientje. Maar je bent nog steeds te jong voor het paardengoksalon, vergeet het niet!’
De vorige keer was ik het vergeten. Ik ging naar de speelgoedwinkel, maar toen ik het skateboard en de pluchen walrus wilde afrekenen konden ze de vier vuile bankbiljetten niet aannemen; ze kwamen uit Zuid-Afrika en dus moest ik eerst naar de bank om de bankbiljetten om te wisselen. Dat zag ik niet zitten.
Ik ging naar Olga en haar bipolaire visser, en gaf het geld aan hen. Ze hadden een zwanger hondje met een oogbindvliesontsteking, ze konden het geld dus goed gebruiken. Ik zag het hondje graag. Ze hadden het eigenaardig genoeg Titus genaamd. Op een dag werd het in de waterput geworpen; na haar zwangerschap was Titus incontinent geworden en die smeerboel kon niet blijven duren.
Ook toen ik op mijn tiende bij mijn moeder en stiefvader in Gent ging wonen bleef ik lui. Mijn moeder klaagde er in het begin over en zond me eens naar de kunstacademie. Ik tekende perfecte herten en werd gehaat. Ik zei pseudo-onschuldig tegen mijn moeder: ‘Er is een snuivende belerende hooghartige kunstleraar met sandalen en een sik die het op mij heeft gemunt. Hij beweert dat hij je is tegengekomen in een Macedonische pornofilm. Kan dat verhaal kloppen?’
Ik moest niet meer terugkeren naar de kunstacademie, en mijn moeder bracht honderd abrikozenvlaaien naar de academie om het ontslag van de populaire Ludo ietwat verteerbaar te maken.
Op den duur vond mijn moeder het de normaalste zaak van de wereld dat ik na de schoollessen en tijdens de schoolvakanties constant op het dak zat te dromen en bokkenpootjes te eten. Ik had wel altijd een notitieboekje bij me waarin ik kleine absurde verhaaltjes neerschreef, kleine rijmpjes ook, vaak scatologisch en kolderiek.
Vandaag ben ik nog steeds lui. Dit stuk heeft me dan ook bloed, zweet, en tranen gekost.
Ik ben blij dat ik nu mag terugkeren naar mijn ingezakte zetel en mag fantaseren over de kwieke sluwe ondernemende luchtballonvaarder en buikspreker die ik had kunnen worden.