Gepubliceerd op: maandag 12 oktober 2020

EI 238: Patrick Conrad – Sonnet 6

 

De dood slaapt met open mond en ruikt naar was.
Zij rukt aan mijn kleren en staart mij aan.
Soms ligt ze naast mij en raak ik haar aan.
Sinds ik haar kuste is niets meer wat het was.

Wij kennen elkaar goed, de dood en ik,
en laten elkaar niet meer los.
Wanneer ik met haar in het bos wandel over het mos,
knijp ik in haar hand en geeft ze geen kik.

De dood is een wijf zonder lijf.
Naakt zie je haar niet staan,
in geen enkele spiegel lacht ze naar mij.

De dood heeft maniertjes en soms is ze blij
dat ze mij volgen mag en mij ziet vergaan.
De dood is de traagheid waarin ik verblijf.

____
De film El lado oscuro del corazón uit 1992 vertelt over een wat dolende, tegenwringerige jonge dichter Oliverio en zijn zoektocht naar de liefde of de vrouw van zijn leven met wie hij samen kan vliegen, naar die ene vrouw die hij niet noodgedwongen moet laten tuimelen in de bodemloze afgrond onder het surrealistische valluik aan de ene helft van zijn povere schrijversbed.

Het is een queeste die de regisseur geregeld zwaar en dreigend laat bewolken door een ongevraagde gast uit een gelijkaardige abyss: “La Muerte”. Althans, de verpersoonlijking ervan. In “El lado” krijgen we dit eeuwenoud procedé levensecht geserveerd in de vorm van een geheel in het zwart getooide, vervelende maar niet geheel onkwetsbare helleveeg die uit is op een veronderstelde versie van Oliverio, op een versie die het uiteindelijk allemaal opgeeft, op een versie van hem die zich schikt naar een machinale maatschappij, naar een volwassen Oliverio die in de eerste plaats leert zwijgen en het kinderlijke dichten laat.

“La Muerte” of de dood bij dichter/schrijver/filmmaker Patrick Conrad in het sonnet 6 van zijn bundel En de bomen is weliswaar geen prekende en ietwat wankele matrone. Bij Conrad heeft de jonkvrouw met de zeis integendeel zelfs enigszins lief lijkende Lolitaëske trekken, dan wel beneveld met een tamelijk pregnante goth-spray. Ze slaapt onbeschaamd en misschien ook simpelweg verzadigd ‘met open mond’ en geurt naar een gedoofde kaars, ‘naar was’, naar wat was geweest. Ze is de domper, het kegel-vingerhoedje op de kaars die ook wel leven heet. Met een schrikstoot ontwaakt de dichter uit een zoveelste nachtmerrie die tuft op een klaardagsmengsel van angst en gewacht. Hij zoekt zijn adem. Hapt.

Zij, de dood, trekt vervolgens als een Banksy-girl ongeduldig aan “Oliverio” Conrads kleren bij een gesuggereerd samen klaarmaken voor een tocht naar “the other side”, zoals muzikaal verklankt, verwoord in de gelijknamige song van de low-rockband Morphine uit dezelfde begin jaren negentig. Ze is wispelturig, ‘heeft maniertjes’ en wandelt koest of wie weet wel oprecht bang mee aan de hand van de dichter. Het is een stille wandeling, een te stille trip op het dempende mos dat steeds uit wie of wat is dood gewaand, uit de luwte, uit de duisternis verrijst. Het is ‘het mos’ dat met “La Muerte”-s schaduwzijn concurreert, dat haar met haar beperkte raderfunctie confronteert en dat – terugverend, geluidloos – geen voetsporen nalaat. De dichter is hier nooit geweest.

Of, is dit ‘het mos’ op natte keien langs een bosriviertje, de gladde oevervariant, een begroeiing met afhangende, frivole eindjes die gewillig opkijkend meedeinen met een onverstoorbare stroming te midden van een eeuwig bos dat ook de dood in alle kalmte naast zich neerlegt en behandelt als elk ander? “Es un mecanismo”, legt de Argentijnse versie met een “s” als “ch” uit aan Oliverio, ergens in een bistro halverwege in de film. De dood als klerk, loketbediende. “La Muerte” met de pet.

Het zeismens heeft geen lijf na de gebruikelijke chute in Conrads sonnet. Het meisje is een ‘wijf’ geworden, ‘zonder lijf’. Ze woont onuitgenodigd, met een tergend trage zwijgzaamheid, het kruimelende lichaam van de oud geworden dichter om. Hij, die nors voorbij de spiegel wandelt, die enkel bij een scheerbeurt zijn doorleefde kop aanschouwt, maar niet echt bekijkt, niet betast en niet verkent, laat staan zijn integrale naakt omhulsel wat bespeurt, zoals een vrouw dat wel eens kan, of een geliefde voor een slaapkamerspiegel terwijl de andere al liggend, ontroerd toekijkt, op een hoge boxspring ergens in een vasttapijt, kartonnen master bedroom.

De “onverleden” dichter haalt het beeld van de spiegel aan in eindrijm-weerspiegelende terzinen. Gaat het hier ook om de dichtkunst zelf? Vast wel. Het gaat, hoe beperkt soms ook, altijd ergens om de dichtkunst zelf. Een dichter laat zo’n kans nooit liggen. De “ontlede”, torsoloze tang des doods in dit haute couture veertiendelig lapje taal haalt plezier uit het verval, uit het ouwemansgestrompel van het lyrisch ik. Het verheugt haar terwijl ze zelf uitstellend mee wacht, terwijl de neergang verdubbelt en zich nestelt in de vele, vale lichaamsplooien.

Maar de tijd zelf, die ontdubbelt, die legt stilaan alles stil, en wacht ook mee op het finale “point of no return”, op een waarachtig “overleden”. “Es un mecanismo”. De dood, niet als huisjes- maar als lijfjesmelker, kraker in een afbladerend omhulsel van verbaal en levensecht, vergankelijk verlangen. Het papier komt van de muren. Die waarborg zie je nooit terug, maar Conrads Cadillac, of die van Mallarmé, staat nonchalant geland, als een wiebelschip op wielen begerig wind én nat én blad te vangen, op een oprit ergens in een wijk of ergens op het platteland, onder bomen. Nergens iets synthetisch, aardser dan hier kan dit tijdelijke, lijfelijke leven niet worden.

 

 

En de bomen
Patrick Conrad
Uitgeverij Vrijdag
ISBN 9789460019197

 

 

 

 

 

Over de auteur

- auteur/muzikant, www.wiltman.com