K&G: Geef ze een klap en blijf staan
De wilde is geen wilde is geen Indiaan breekt het hart van alle dichters
Die de eerste wereldoorlog overleefden, de valse Indiaan is een grote dichter
Zijn bedrog doet niets af aan zijn dichterschap, nee mama
Zonder zoektocht naar voedsel is het leven saai, deze bessen maken heilig
Die bessen daar maken je wijs dat je niet meer kan ademhalen
Heiligen worden bespot en gefolterd, mensen met ademnood worden gekoesterd en verzorgd.
Ik eet de heilige bessen; de bessen die me heilig willen maken
Op mijn knieën naar de bedeesde zeepzieder en ja hij lacht mij uit
Wanneer ik mijn borsten onthoofd met een krulsabel, het is gêne
Mijn tepels vallen in de goot, een koningspoedel eet ze op
Zijn baasje is een mooie bazige vrouw met een decolleté dat niet werd beschermd
Tegen de zon, ze heeft een pandjeszaak, nee een broodjeszaak
Maar als je een broodje goudkoorts bestelt neemt ze je mee naar een achterkamer
Waar je zonder schaamte de ivoren kammen van je blinde grootvaders kan verpatsen.
Ik had twee grootvaders: dikke haardossen, sjamanistische sieraden, ijdel, kleurrijk
Opvliegend
Alcoholistisch
Geil, overal spiegels zwepen scharen kelders zeilen tapijten lucifers
De bedeesde zeepzieder zegt: ‘Jij denkt dat de wereld aan je voeten ligt.’
Ik zeg: ‘Ik heb de hel gezien; de hel is vastgebonden zijn aan een oververhitte fruitmachine
Omringd door hatelijke familieleden die je talenten in het belachelijke trekken.
Nee, in twijfel. Som mijn talenten op!’
Maar de bedeesde zeepzieder weigert om mijn talenten op te sommen
Hij wendt zich van me af en eet een absurde maaltijd: zwaardvis met marsepeinen trombones
Ondertussen is de koningspoedel heftig aan het braken
Ik zoek mijn tepels in de braakselplas
Mijn tepels liggen op de achterbank van een Matchbox jeep, grappig
Dat ze ondanks alles bij elkaar zijn gebleven.
Ik maak een knapzak van mijn zakdoek en berg de jeep
Met de tepels op, zo is het goed
De bedeesde zeepzieder probeert een formidabele zadelmaker te wurgen
Ik roep: ‘Stop! Hij is niet de moordenaar van je moeder; ik heb je moeder vermoord
In een mistroostige goktempel met schaduwpoppen en waterbuffels op de muren.
Het moordwapen was een brandblusapparaat: vulgair maar doeltreffend.’
‘Waarom?’ Vraagt de bedeesde zeepzieder met een vreemde verre onderwaterstem
‘Om een situatie te creëren waarin ik je kon troosten, maar het is mislukt.
Je liet je troosten door niemand, je sloot je kameleon op in de ijskast
En schreef een vernietigend toneelstuk over alle Roemeense koetsiers
Van de negentiende eeuw, behalve Radu. Radu was zuiver. Radu was de enige
Die zijn kandelaars en zijn kinderen gescheiden hield. Radu was Klein Duimpje.’
Ik val flauw en word wakker in het bos
De jeep ligt naast me, maar hij is groot geworden
Echt geworden, iemand heeft mijn tepels opnieuw aan mijn lijf gestikt
Ik kijk naar de bessen die me heilig hebben gemaakt
Ik schud mijn hoofd, meewarig lachend coyote-achtig huilend stuipend
Als Camille Claudel in het gesticht op het einde van haar leven.
Op het einde van haar leven werd ze verteerd
Maar niet door vuur en ze verrees niet als een feniks
Genadeloze familieleden lieten haar aan haar lot over
Ze was nochtans een echte Indiaan, een genie, een heks
Een wereld, een feestbanket, een wildebras.