EI 236: Kreek Daey Ouwens – Guillaume (fragment)
____
Een pagina uit een dichtbundel is anders dan een pagina uit een roman of een non-fictie boek. We kijken er al lang niet meer van op als een pagina in een dichtbundel grotendeels “leeg” is. Maar dan nog komt een pagina die slechts zes woorden bevat zelden voor.
We kunnen dit opvatten als een six word story. Daarbij zouden we dan eigenlijk leestekens tussen de woordgroepen verwachten. Punten of komma’s of puntkomma’s. De driedeling van de regel komt dan misschien overeen met de klassieke verhaalopbouw begin-midden-einde. Hierin werkt ook het centreren van de woorden op de pagina mee. Die wordt in drie delen verdeeld, met links een flinke ruimte die tot het begin leidt, en rechts een flinke ruimte waarin het einde doorwerkt.
Dit gedicht heeft een vrij onschuldig begin. Een bonk klinkt als gestommel, wat onhandig gestuntel misschien, er valt per ongeluk iets om of iemand stoot per ongeluk ergens tegenaan. Maar het midden gaat een stap verder. Een dreun ligt ook in het auditieve domein. De werkwoorden “bonken” en “dreunen” duiden allebei op geluiden die we kunnen horen. En de zelfstandige naamwoorden die ervan zijn afgeleid ook. Maar een dreun duidt op een grote impact. Een klap die letterlijk en figuurlijk hard aankomt. En eigenlijk was dat al aangekondigd in het begin, want de bonk staat daar met een onheilspellende hoofdletter geschreven: ‘Een Bonk’. Niet zomaar een bonk, maar een ‘Bonk’ met gevolgen. Die namelijk leidt tot een allesbeslissende ‘Dreun’. Daarna volgt ‘leegte’. Opvallend dat juist het meest abstracte woord zonder hoofdletter geschreven staat. Misschien hebben de ‘Bonk’ en de ‘Dreun’ hoofdletters gekregen om gelijkwaardig te zijn aan de ‘leegte’. Misschien ook vanwege het effect bij het voorlezen. Door de hoofdletters zetten we eens extra aan bij het uitspreken van de ‘Bonk’ en de ‘Dreun’. Dat moet bij de ‘leegte’ juist niet. De kracht vloeit weg. Het strakke strenge metrum mondt uit in een onbeklemtoonde zachte lettergreep aan het einde waarmee de ‘leegte’ onmerkbaar overvloeit in de ruimte achter het laatste woord, en daarna die hele lege bladzijde over.
Het verhaal -als het dat al is- is allerminst duidelijk. Er valt genoeg te gissen wat er precies gebeurt. Het is wel duidelijk dat het bewust vanaf een afstand beschreven is. Er is geen onderwerp, er is geen gezegde. We moeten als lezers zelf een verborgen “iemand” bedenken die deze woorden zegt of schrijft. Die “iemand” hoort alleen onduidelijke geluiden en is zelf niet direct betrokken bij de gebeurtenis(sen). Iemand ervaart ‘leegte’. Ook niet direct een emotionele betrokkenheid. Of komt dat door de verdovende werking van de ‘Dreun’?
Doordat de zes woorden allemaal op dezelfde regel geplaatst zijn, wordt gesuggereerd dat de gebeurtenissen snel achter elkaar plaatsvinden. Er zit weinig tijd tussen de bonk en de dreun en daarna treedt de leegte meteen in. Dat zou anders zijn geweest als de drie woordgroepen bv op meerdere versregels onder elkaar hadden gestaan. En al helemaal als er witregels tussen zouden staan.
Dit is poëzie: na de voordracht treedt er niet alleen een stilte in, maar ontstaat er een ‘leegte’ die lang doorwerkt.
Guillaume
Kreek Daey Ouwens
Uitgeverij Wereldbibliotheek
ISBN 9789028451056