Gepubliceerd op: donderdag 27 augustus 2020

K&G: Nonkel Samuel

 

Mijn grootvader haatte zijn enige zoon, omdat Samuel constant studies goudsmederij, architectuur, fotografie, en het tekenen van naakte fascistische dwergen aanvatte en stopzette, en dan lange tijd spoorloos verdween naar Lapland of Egypte.

Ik was verzot op mijn nonkel Samuel die terugkwam van zijn reizen met goocheltrucs, penseelaapjes, Pakistaanse kleermakers, houten kameeltjes op wieltjes, zieltogende korsthagedissen, fletse buikdanseressen, gemummificeerde sjamanen, combattieve pauwen, en uitgeholde olifantspoten.
Natuurlijk was Samuel een verwend jongetje; zowel zijn studies als zijn reizen werden gefinancierd door zijn ouders. Maar ik hield van zijn vele weetjes over schilderkunst en dieren. Hij was de eerste die me vertelde dat paarden konden zwemmen en dat Vincent van Gogh een betere briefschrijver dan schilder was.

We gingen samen naar de markt in De Panne, aten worstenbroodjes, en bevrijdden de chinchilla’s. De chinchilla’s werden vrijwel meteen na hun bevrijding platgereden door de camionette van de messenslijper met het lodderoog en het T-shirt van Status Quo. Maar toch verzekerde Samuel mij dat we een goede daad hadden verricht, en dat geloofde ik. Ik geloof het nog steeds.

’s Nachts ging nonkel Samuel naar de meest gevaarlijk discotheek van de Westkust: Beetlejuice. Daar kreeg hij het aan de stok met heethoofdige hoefsmeden en gluiperige bietenboeren. Soms zat hij met ontbrekende tanden en een verzaligde blik aan de ontbijttafel; hij hield van vuistgevechten, vooral wanneer hij het onderspit delfde.
Hij had veel vrouwen: woeste zigeunerinnen, bedeesde korfbalspeelsters, moederlijke mandenweefsters, pelsjageressen op hun retour, en reuzinnen met korte haren en brutale grimassen die op Brusselse catwalks gewaagde lingerie in het gezicht van Wit-Russische papegaaientemmers, verdorven sponzenverkopers, en onberekenbare jacuzzimagnaten duwden.

We deden uitstappen samen: pijlstaartroggen aaien, kathedralen bespotten, suikerwafels eten naast De Denker, roofvogelshows saboteren, schroeven uit pretparkrupsauto’s halen… Maar wat we het liefste deden was binnenblijven en abstracte werken schilderen.

Mijn grootvader haatte mijn dweepzucht met nonkel Samuel, en hij trachtte me terug te winnen met pony’s, marshmallows, en dikke monografieën over Jeroen Bosch. Ik keerde terug naar de cultus van mijn grootvader, en nonkel Samuel werd een bittere moraliserende stukadoor. Tot hij een hersentumor kreeg en zich bekeerde tot het boeddhisme.
Ik herkende hem niet meer, ik wees hem af.

Ik kreeg een zwart bastaardhondje van mijn grootvader. Ik noemde het Otto naar Otto Dix. Mijn grootvader hield niet van Otto Dix en dus noemde hij het hondje Dick. Mijn grootmoeder haatte Richard Nixon en dus noemde zij het hondje Blondie.
Niets klopte in De Panne en er waren geen bedtijden.

In het katholieke basisschooltje voelde ik me slecht; ik was altijd het biggetje met het strooien huis, en werd er een playbackshow georganiseerd dan was ik steevast de drummer van Europe, of van de door mij gehate groep Bon Jovi. Maar op een dag had ik een glansrol te pakken; ik mocht de eekhoorn/verteller zijn in het toneelstuk dat het hoogtepunt zou worden van het eindejaarschoolfeest van Immaculata.
Ik had dennenappels, plastieken boerderijdieren, geënerveerde sprinkhanen, en gedroogde abrikozen in mijn eekhoornkostuum weggemoffeld. Bevend van de anticipatie wachtte ik op mijn slotmonoloog. De zaal zat vol verwaande blaaschirurgen, snoeverige meubelmagnaten, snobistische manegemadammen, hooghartige kinesitherapeuten, en gefrustreerde advocaatjes.

Toen was het eindelijk aan mij: ik gooide de dennenappels, de plastieken boerderijdieren, de geënerveerde sprinkhanen, en de gedroogde abrikozen naar de verderfelijke en benepen notabelen van De Panne met een razernij waar een door pubers gepeste witstaartgnoe trots op zou geweest zijn.
Mijn grootouders zaten niet in de zaal; zij waren die dag in Praag om een melancholische baggeraar af te tuigen met een behekste kruiwagen en een Balinese parasol. Maar nonkel Samuel stond in een hoekje te glunderen. Hij was net terug van Bombay. Hij zag er sterk en gebruind uit. Een Indische tegellegger had zijn hersentumor uit zijn schedel gelokt met een mengsel van blauwe nagellak, wapitibloed, en de blindedarm van een norse lamaverzorger.

We aten een ijsje achteraf en alles was weer goed.

 

Over de auteur

Delphine Lecompte