Gepubliceerd op: maandag 24 augustus 2020

EI 231: Antoine A.R. de Kom – Auto-da-fe

 

I

IJl verspreidt de warrelende vuile sneeuw
doodstil haar vermaledijde mare

dat ik dorre lispelende palmen

ombreng in bevroren bos. En pluim
na kruin laait bruisend op,

verwaait nu weer tot wolken sneeuw zo grijs als as.

Mijn ara vlucht: er snerpt rond rook een kille
werveling van kleuren krassend door de grauwe lucht.

Sneeuwig dempt wat as is elk gerucht.

 

II

Beducht kras ik op resten beenhard purperhout
mijn blanke verzen – zwart blijft walmen dik

de rook, ik hoor mijn ara krijsen langs weer zotter

praat van vonk en vlam, onzegbaar offer onzin
waarbij bast & stam & blad verzengen

nu sneeuw steeds dichter assig dwarrelt, opstuift, valt.

Sprakeloze palmen wuiven nog geruisloos brandend na.
En dooi. Verlokt door vuur: mijn ara gloeit.

Smolt sneeuw tot as. Een laatste smeulend woord. Gekras?

 
____
“Een autodafe (Portugees: auto da fé, daad van geloof (…)) is een ritueel van penitentie van door de inquisitie veroordeelde ketters en afvalligen. De term Auto de fe betekent in het oud-Spaans handeling van (het) geloof en is afgeleid uit het Latijnse Actus Fidei. De term wordt vandaag de dag vooral geassocieerd met de brandstapel waarop mensen werden gedood wegens ketterij.” (Wikipedia)

Er zitten veel tegenstellingen in het gedicht: vuur en kou, leven en dood, kleur en grijs, geluid en stilte, blank en zwart. Sneeuw en as lijken op elkaar.

In de tweede strofe van één regel introduceert de ik ‘lispelende palmen’. Palmen associeer je met tropen, maar er zijn ook palmen in Spanje en Portugal. De ik brengt de lispelende palmen om ‘in bevroren bos’. De palmen spreken nog. Je kunt denken aan een jeugd waarin de palmen nadrukkelijk aanwezig waren en ook aan een verleden waarover de ‘dorre’ palmen ‘lispelen’. Zij zijn dood en toch niet.
Het bevroren bos hoort in het koude noorden, maar je kunt het ook lezen als een verzameling zwarte letters op papier. De herinnering is bevroren in woorden. Maar: ‘En pluim / na kruin laait bruisend op,’, dat wil zeggen dat het verleden weer oplaait. En vervolgens weer verwaait. De kleur blijft grijs.
De kleurige papegaai vlucht: er is een werveling van kleuren (in een tropisch land) en gekras van vogels, maar dit alles wordt gedempt door de ‘as’.

Wat doet dat met de ik? Hij is ‘beducht’ en schrijft op hard hout zijn ‘blanke verzen’, dat wil zeggen: gedichten zonder vaste strofebouw of eindrijm of metriek. Wel is er natuurlijk het ritme. Dat is hamerend, wat past bij het krassen op het harde hout. Het verleden blijft duister. De verschrikking van het vuur en de rook is niettemin nadrukkelijk aanwezig. De ‘ara’ krijst. De medeklinkers geven dit alles goed weer: krassen, krijsen, beenhard purperhout, beducht, vonk en vlam, bast, stam, blad, smolt, smeulend. Ook de klinkers zijn van belang: de korte a, de korte o, de ui.
Het offer is ‘onzin’. Wat kan de dichter doen? Schrijven. Is het slechts ‘gekras’?

Het hele gedicht is een rituele verbranding, waarvan de zin onduidelijk is. Een ‘offer’? Gruwelijk, maar het moet gebeuren. Het verleden moet in woorden worden ondergebracht.

De taal en de woordkeus doen denken aan H.C. ten Berge en Rein Bloem. Hans Groenewegen wees in zijn bespreking van de bundel op het volgende: “De thematiek van een geproblematiseerde subjectiviteit plaatst Antoine A.R. de Koms poëzie in de modernistische traditie. De onoplosbare vreemdheid die het subject in zichzelf aantreft, kan met Rimbauds zinsnede ‘ik is een ander’ worden aangeduid. De tekst van het gedicht krijgt zo een autonome status. De Koms gedichten moeten zich thuis voelen in de traditie van Rimbaud en Mallarmé.”

Natuurlijk word je bij de interpretatie geholpen door de achtergrondgegevens van de dichter. Hij is een kleinzoon van de Surinaamse verzetsheld Anton de Kom, die in deze tijd (juli, augustus 2020) sterk in de belangstelling staat. Hij heeft een deel van zijn jeugd in Suriname doorgebracht; kende zijn grootvader niet, maar werd wel geconfronteerd met zijn afwezigheid en de armoe in het gezin van de grootvader. De dichter is een mesties, kind van een blanke moeder en een Surinaamse mulat. Hij verwijst in een van zijn gedichten naar zichzelf als “kwart zwart”, een man met een “blanke negerhuid”. De frase ‘mijn blanke verzen’ in dit gedicht krijgt hierdoor een extra betekenis.

 

 

De kilte in Brasilia
Antoine A.R. de Kom
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021471136
Online beschikbaar op DBNL

 

 

 

 

 

Over de auteur

- Dichter, prozaïst,criticus, interviewer.