Gepubliceerd op: vrijdag 24 juli 2020

EI 228: Anna Enquist – Naar beneden

 

Vanaf veilige hoogte inzoomen op de kleine
omheinde ruimte, met angst voor de landing.

Onder de vijgenboom vervliegt de bezwete
schim van het kind tot een onverschillige leegte.

Struiken als doorgegroeid kapsel rond een oud
gezicht. Geen welkom, geen woord. Bestemming

bereikt. Nu thuisraken. Afleiding afschudden.
Liggen, niet op je rug met die hemel voor ogen

maar tegen de grond, mond en neus in aarde. Voel
nu eindelijk eens wat hier stierf, hier bestond.

 
____
Ik ga altijd op zoek naar de eigenheid van een gedicht.

Daarom plaats ik het liever niet in de bundel waarin het staat, in het oeuvre of het leven van de dichter, in een ideologie of filosofie, in een literaire stroming. Daarmee benadruk je juist het niet-eigene van het gedicht.

Kan poëzie-analyse helpen om dichter bij het eigene van een gedicht te komen? Met zo’n analyse kijken we naar een gedicht vanuit de kennis en ervaring over poëzie die we in de literatuurgeschiedenis hebben opgedaan. Bij dit gedicht gaan we het dan hebben over vijf tweeregelige strofen. Over enjambementen. Over die slepende ei-klank in de eerste strofe, die aansluit bij de ‘vij-‘-klank aan het begin van de tweede strofe. Over de korte i-klank in v4. Over alliteratie. Over het eindrijm ‘bezwete’ (v3) / ‘-e leegte’ (v4) dat iets sterker is dan alleen klinkerrijm door de t-klank.
We kunnen het hebben over werkwoorden. Die heeft dit gedicht zo veel en toch zo weinig persoonsvormen. Moeten we het gedicht daardoor vooral registrerend lezen? De tweede strofe doet vermoeden van wel. Maar misschien kunnen we het ook lezen als dwingend imperatief? Daarvoor spreekt het gebruik van de gebiedende wijs in de laatste strofe.
En hoe zit het eigenlijk met werkwoordstijden? Klopt het dat we van tegenwoordige tijd naar verleden tijd gaan? Loopt dat synchroon met het ‘inzoomen’ van een ‘hoogte’, een open plek zien, en tenslotte met je ‘mond en neus in aarde’ belanden?

Zo’n analyse legt een ‘leegte’ bloot. Een leegte die iedere lezer kan vullen met de eigen ideeën, gevoelens, gedachten. Hier komen we van analyse naar interpretatie. Analyse is objectief, interpretatie is subjectief.
Bij interpretatie kunnen we denken aan voordracht, analoog aan bijvoorbeeld de interpretatie die een pianist geeft van een sonate van Beethoven. We kunnen ook denken aan beschouwing, zoals dit stukje.
Dit gedicht benoemt de ‘leegte’ expliciet, maar als ik dat aangrijp om mijn eigen ideeën over poëzie-analyse en -interpretatie op dit gedicht te projecteren, dan negeer ik de eigenheid van het gedicht natuurlijk ook.

Ik kan wel aangeven dat het gedicht aanleiding geeft om het te interpreteren als een gedicht over het lezen van poëzie. Daar lijkt het ‘inzoomen’ immers op. Het gedicht noemt ‘woord’ expliciet. Het geeft expliciet instructies aan de lezer. En wat was het dat ‘hier bestond’? Toen de inkt nog niet droog was en de auteur nog bezig?
Dan ben ik bezig om over de contouren van de ‘leegte’ te strijken. Ik probeer niet tot een enkele sluitende interpretatie te komen. Dus strijk ik ook andere kanten op, heb het over meerdere mogelijke interpretaties. In het geval van dit gedicht bijvoorbeeld over drones en oorlog, over de dood van een kind, over cultureel verlies, over ecologisch verlies, over back-to-the-roots, religie vs wetenschap. De ene mogelijkheid wordt sterk ondersteund door wat er in het gedicht staat, een andere mogelijkheid is misschien wat ver gezocht.

Maar alles bij elkaar schetsen ze de contouren van de interpretatieve ‘leegte’, de ‘ruimte’ die er is tussen wat er feitelijk staat en wat dat allemaal kan betekenen. En in die contouren denk ik de eigenheid van het gedicht te kunnen vinden.

Als er überhaupt zoiets bestaat als de eigenheid van een gedicht.

 

 

Berichten van het front
Anna Enquist
Uitgeverij de Arbeiderspers
ISBN 9789029542227

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.