Gepubliceerd op: maandag 6 juli 2020

EI 225: Maud Vanhauwaert – Het stad is open nu

 

De eeuwen zijn in steen gesleten
laag op laag op laag op laag
een hermetisch gedicht is deze stad
neem een troffel, lees haar traag

een meisje uit de middeleeuwen
drijft de jaarringen als hoepels voort
tot ze onder Spaanse koetsen
wentelen door de kipdorppoort

rederijkers schreven nog in rijmen
streng en vormvast was de stad
met haar vestingen, bastions
donkere holen in een kazemat

het stad is open nu, regels zijn vrij

er zijn geen poorten meer al lijken
ze soms toch nog gesloten, ach

reizigers van verre, raak niet van streek
door de sjaar van sinjoren

ligt in de restanten van de omwalling
die ooit van binnenuit versterking bood

niet vooral het gedempte verlangen
door de wereld, de rest, de parking

innig te worden omarmd

 
____
‘Het stad is open nu’ is een mooi, actueel gedicht van Maud Vanhauwaert die in 2018 en 2019 stadsdichter was van Antwerpen. Dit gedicht gaat ook over Antwerpen, wat de ‘Kipdorppoort’ en het woord ‘sinjoren’ (dat ongeveer synoniem is voor inwoners van ‘Het stad’ Antwerpen), al illustreren.

Het gedicht gaat over vroeger (‘middeleeuwen’ v.5) en ‘nu’(v.13) en dat geldt niet alleen voor de inhoud. Ook qua vorm lijkt het wel uit twee verschillende werelden te komen. Kijk maar eens naar die drie keurig rijmende kwatrijnen waarmee de tekst komt binnenmarcheren. Maar vervolgens slaat de anarchie toe. Als het gedicht halverwege de titel ‘het stad is open nu’ herhaalt, begint het bijna opnieuw, zo lijkt het. Het dompelt de lezer onder in het moderne, rusteloze Antwerpen van de 21ste eeuw.

Antwerpen en de poëzie komen elkaar vaker tegen in dit gedicht. Zowel in de Middeleeuwen, waar de stad eerst ‘een hermetisch gedicht’ heet te zijn, terwijl zes regels verderop ook ‘streng en vormvast was de stad’ de band nog eens onderstreept. Bijzonder is hier het gebruik van een zogenaamde apokoinou, een stijlfiguur die er voor zorgt dat die drie woorden, ‘streng en vormvast’, óók dienst doen als het slot van de vorige zin: ‘rederijkers schreven nog in rijmen / streng en vormvast’. Door zo’n eenvoudige ingreep wordt de stad nog steviger met de rederijkerspoëzie vereenzelvigd. En ook het Antwerpen van onze tijd is stevig in de poëzie ingebed. Meteen in de eerste regel al: ‘het stad is open nu, regels zijn vrij’. Je hoeft je blik maar even over de rest van de tekst te laten dwalen en je ziet de gevolgen van die vrijheid: ongelijke regels, a-metrisch en verstoken van eindrijm.

Maar ook al scheurt de vorm het gedicht zichtbaar in tweeën, de inhoud wijst ons nogal pijnlijk op het feit dat de verschillen tussen toen en nu niet zo groot zijn als wij in onze misplaatste trots wellicht zouden durven denken. De oude middeleeuwse stad was een bastion met schietgaten als ‘donkere holen in een kazemat’. Hier kwam je als vreemdeling niet zo makkelijk binnen. De nieuwe omwalling, met de Kipdorppoort, was in de zestiende eeuw aangelegd om Geldersen en Fransen buiten te houden. Maar in 1865 is de poort afgebroken en kwam er een nieuwe boulevard voor in de plaats. ‘Het stad is open nu’.

De kernregels in het gedicht zijn: ‘er zijn geen poorten meer al lijken / ze soms toch nog gesloten’. Dat is een wel heel bijzondere paradox. Als er geen poort is, kun je hem ook niet dicht doen, zou je zeggen. Maar vergeet niet dat we midden in een gedicht zitten. Met woorden kan er heel veel. De oorspronkelijke Antwerpenaren, de sinjoren, sluiten vreemdelingen nu graag buiten door hun ‘sjaar’. Dat vertaal ik, half geholpen door Van Dale, maar met “onvriendelijke bejegening”. Vanhauwaert zelf koppelt in haar toelichting de uitdrukking “Antwerpen is ’t stad en de rest is parking” aan de vermeende arrogantie van de stedelingen. We zien de opmerking terug in de laatste regels van het gedicht. ‘Het stad’ uit de titel van het gedicht verwijst daarmee niet alleen “neutraal” naar het plaatselijke taalgebruik, maar ook naar de ontoegankelijkheid van het verbale bastion.
Wel lief dat het gedicht dan in de laatste regels nog psychologiseert dat in die afstotende ‘sjaar’ toch eigenlijk een diep, onderhuids verlangen doorklinkt om vooral aardig gevonden te worden.

 

 

Het stad in mij
Maud Vanhauwaert
Uitgeverij Das Mag
ISBN 978 94 931 6839 8

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jan de Jong

- (1954) studeerde Nederlands en literatuursociologie in Tilburg en Nijmegen. Hij is redacteur letteren van cultureel webmagazine CuBra.nl, recenseert poëzie voor verschillende papieren en digitale media en is co-auteur van Zelf gedichten lezen, een bundel essays over moderne Nederlandse poëzie.