ES: A.H.J. Dautzenberg – de Tao van de T – I
Dit gedicht bestaat niet uit “gewone” woorden. De enige letter die gebruikt wordt, is de letter T, de hoofdletter T om precies te zijn, hoewel die in twee formaten voorkomt en daarmee lijkt te functioneren als hoofdletters en kleine letters. Al die T’s worden gegroepeerd in wat we welhaast “woorden” moeten noemen, die op hun beurt weer in versregels staan, zoals we bij gedichten gewend zijn. De T-woorden worden afgewisseld met leestekens. Al met al een gebruikelijk beeld voor een gedicht: zinnen verdeeld over versregels. Hoofdletters aan het begin van een zin, een punt aan het einde, hier en daar een komma. Bovendien heeft het gedicht de herkenbare structuur van een Petrarca-sonnet.
Van de andere kant is het beeld dat dit gedicht ons biedt allerminst gebruikelijk. We zijn eraan gewend dat een gedicht een zekere regelmaat vertoont. In vorm, in klank, in herhaling van woorden. Maar dit gedicht is te uniform, de regelmaat is te groot. De dwarsliggers van de hoofdletters T vormen een kaarsrechte horizontale stippellijn. Loodrecht op elke dwarsligger -en aan het midden daarvan- staat een verticale streep. Tussen deze verticale strepen zit meer ruimte dan tussen de horizontale lijnen, maar de regelmaat is net zo onontkoombaar. De afwisseling zit hem in de twee formaten van de letter, het verschillende aantal letters per woord, de leestekens, regellengtes, witregels.
Iedere versregel doet denken aan een soort rails. Het ziet er streng en rechthoekig uit. Geen ronde vormen, geen lussen die boven of onder uitsteken. Het geheel doet denken aan een tweedimensionale wereld van oude computerspelletjes waarbij je over obstakels en gaten moest proberen te springen. En je kon ook door die gaten naar beneden en weer naar boven.
De grote uniformiteit komt natuurlijk omdat in het gedicht maar één letter wordt gebruikt. De letter T is onmiskenbaar een talig element. Dit gedicht is geschreven in een taal waarin alleen de letter T bestaat. Hoe mooi strak een gedicht in die taal er ook uitziet, het roept enkele vragen op. Zoals: dient deze taal alleen om geschreven te worden,of ook om uitgesproken te worden? En hoe zouden we de T’s in dit gedicht moeten uitspreken? Als “tee”, of als korte “tu”? Of de grote hoofdletters als “tee” en de kleine als “tu”? Het is een taal zonder klinkers, waardoor het een raar binaire klank krijgt. Het “tututututu” achter elkaar als het tuffen van een trein, of het woedend of machteloos spugen van een mens. Verklanking is dus mogelijk, maar fenomenen als metrum en eindrijm die in traditionele sonnetten een grote rol spelen, zijn in deze opzet zinloos geworden.
Naast de vraag naar de uitspraak ervan roept de taal ook de vraag op naar betekenis. Hoe kan een taal met alleen de letter T “woorden” vormen en betekenis uitdrukken? Dat lijkt niet mogelijk op dezelfde manier waarop bijvoorbeeld het Nederlands met 26 letters woorden vormt. Ten opzichte van het Nederlands lijkt het onvermijdelijk dat er minder informatie uitgedrukt kan worden. De grote uniformiteit gaat nu eenmaal ten koste van de variatie. In semiotische termen kunnen we zeggen dat dit gedicht de dubbele articulatie afbreekt, die talen als het Nederlands in staat stelt met een beperkt aantal letters een onbeperkt aantal woorden te vormen.
Misschien dat een taal met maar één letter betekenissen kan genereren op een vergelijkbare manier als Morse-code, hoewel dat in dit gedicht niet lijkt te gebeuren. Of op een manier waarop puur visuele abstracte vormen betekenis kunnen hebben, zoals op abstracte schilderijen.
Een andere vraag die voor de hand ligt: waarom de T? Daarop zijn verschillende antwoorden mogelijk. De eenvoudigste is dat dit gedicht onderdeel is van De Tao van de T. Dat is een serie stadsgedichten van Tilburg, waarbij de stad gerepresenteerd wordt -of gereduceerd, zo u wilt- tot de letter T. De gedichten bestaan allemaal uitsluitend uit de letter T.
Voor dit specifieke gedicht kunnen we hier nog enkele antwoorden aan toevoegen. Zo kunnen we de hoofdletter T beschouwen als de visuele uitdrukking van het sonnet. Een lange verticale streep met als wending een iets kortere horizontale streep. Ook lijken de T-vormen naast elkaar op de pijlers van een brug, kunnen we de letter T uitspreken als “thee”, of de herhaling ervan opvatten als het tuffen van een langzaam varende motorboot. Allemaal elementen die voorkomen in het originele gedicht.
Want dit gedicht is een vertaling. Van het sonnet De moeder de vrouw dat Nijhoff in het Nederlands schreef naar de taal van de T. De vertaling neemt getrouw hoofdletters en leestekens over uit het origineel. (Enige uitzondering is de punt in v1 na het derde woord. Het is me onduidelijk of dit een foutje is, ingegeven door de hoofdletter van het vierde woord, of dat het zo de bedoeling is.) De vertaling in de taal van de T vereist echter dat alle letters vervangen zijn door de letter T. Daardoor gaat er informatie verloren. We kunnen hier denken aan de befaamde uitspraak van Robert Frost, maar ook aan Henkes en Bindervoet, die benadrukken dat er in de vertaling van poëzie -naast de dingen die verloren gaan t.o.v. het origineel- ook juist dingen gewonnen worden.
Dus wat winnen we met deze vertaling t.o.v. het origineel van Nijhoff? Het gedicht wint aan visuele zeggingskracht. Het wint ook aan uniformiteit en coherentie. Dat laatste effect is zelfs zo sterk, dat we ervan kunnen leren dat de hang naar eenvormigheid en zuiverheid vernietigend werkt als die tot in het extreme wordt doorgetrokken.
Ook komt de structuur van het gedicht op de voorgrond te staan. De afwisseling van lange en korte woorden, waarbij opvalt hoeveel versregels eindigen met lange woorden. De punten, die aanvankelijk de voornaamste bron zijn voor de afwisseling waarmee de dodelijke herhaling van de T gebroken wordt, maar in de laatste strofe de versregels afsluiten. Alsof die versregels op zichzelf staan, los raken van elkaar, en niet zoals in de eerste strofe samen een eensgezind blok vormen. Dat zien we ook weerspiegeld in de onderverdeling van het gedicht in strofen. En de komma’s spelen een vergelijkbare rol. Elf in het hele gedicht, waarvan vijf in de slotstrofe, die blijkbaar niet alleen uit drie losse zinnen bestaat, maar ook binnen die zinnen een fragmentatie kennen.
We zouden zelfs kunnen zeggen dat enkel de structuur van het gedicht overblijft. De talige opbouw van letters en leestekens, een titel, zinnen, versregels, strofen. Er blijft louter abstractie over. Het is een project dat herinnering oproept aan dat van Mondriaan in de schilderkunst een goede eeuw geleden.
Maar waarom het sonnet van Nijhoff? Misschien omdat het een van de bekendste gedichten uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis is? (Al betreft die bekendheid voornamelijk de eerste regel.) Dit sonnet als symbool voor alle sonnetten? En het sonnet symbool voor de dichtkunst als geheel? Is het een vorm van hommage om de abstracte structuur van het sonnet te laten schitteren? Moeten we het zien als eerbetoon aan Nijhoff? De procedure van alle letters rücksichtlos vervangen door een T heeft ook iets baldadigs. We kunnen deze vertaling dus ook iconoclastisch opvatten, als een soort vandalistische bekladding waarachter het origineel nog een beetje zichtbaar is. Dus juist tegen Nijhoff? Tegen het sonnet? Of tegen “canonisering” van poëzie?
Door het abstraheringsproces is niet alleen Nijhoff en zijn bekende sonnet naar de achtergrond geraakt. Vrijwel alle specificiteit is verdwenen. Geen tijdsgebondenheid in de vorm van verouderde spelling of omgangsvormen. Geen specifieke inhoud, geen tijdloze thema’s als liefde en dood, geen tijdgebonden voorwerpen als wasbord of magnetron. Geen plaatsgebondenheid in de vorm van een specifieke taal of geografische aanduidingen.
Enig voorbehoud is hier op zijn plaats. En is wel degelijk sprake van een tijdgebondenheid, in de zin dat de sonnetvorm sinds de 13de eeuw bestaat. Er is ook sprake van een zekere plaats- en cultuurgebondenheid. Het sonnet is immers een Westers fenomeen. Er is zelfs sprake van een thema: de taal. Alle Westerse talen met Latijnse letters teruggebracht tot, of gesymboliseerd door, een kunstmatige taal met één letter.
Dit sonnet staat zo in zekere zin voor alle sonnetten in de literatuurgeschiedenis. Niet alleen de sonnetten die al geschreven zijn, maar ook die nog gaan komen. En daarmee staat dit gedicht ook voor de eindeloze en onuitputtelijke menselijke artistieke en culturele productie. Die is zo sterk, dat een mens zichzelf welbewust een enorme beperking kan opleggen, en zo de onbewuste beperkingen tonen waarbinnen ons dagelijks leven zich afspeelt.