Gepubliceerd op: vrijdag 28 februari 2020

EI 208: Tijs van Bragt – Notities van een niksnut

 

aan het raam waarin de ondergrondse zon
altijd bovenkomt
dat bleke kozijn en die hoepel van licht
de dagelijkse nood een gedicht aan te vliegen

hoe vang je een gedicht bij elkaar als je niets kunt
hoelang al leunt die vraag op zijn mongoloïde nek

middaguur
twee sigaretten, even pissen
zijn pen heeft hij al duizendmaal gebroken

wat stel je voor als je geen woorden vonkt
wat levert een ziel tegenwoordig op

boven het kruispunt zakt het winterlicht zich
tot een schraal en vrekkig vuur

het is weer een mager oogsten
ook vandaag geen gedicht tegen het avonduur

kalmpjes aan nu, deze mens
even haastig
als een uitgebeende mot naar het bronlicht toe

 
____
Het zit de dichter niet mee vandaag. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zit hij aan zijn schrijftafel bij het raam op een gedicht te wachten dat maar niet komen wil. Een tamelijk hopeloze dagbesteding, zo lijkt het. Nou zijn er wel meer gedichten die de overbodige tijd tussen zonsopkomst en zonsondergang beschrijven. Het bekendste is misschien wel Zeer vrij naar het chinees van C. Buddingh’ (“de zon komt op. de zon gaat onder / langzaam telt de oude boer zijn kloten”) of wellicht nog beter de pastiche hierop van Riekus Waskowsky die de tweede regel veranderde in “Wat doet die boer nou toch weer?” Het zijn twee gedichten die met elkaar de strijd aangaan tussen zinloos en zinlozer.
Ook de mijmerende dichter uit ‘Notities van een niksnut’ komt niet echt productief de dag door. Want inderdaad, de zon komt op en gaat weer onder en dat is het eigenlijk wel zo’n beetje. Maar toch is er een nogal opmerkelijk verschil tussen deze ‘niksnut’ en de boeren van Buddingh’ en Waskowsky. Die boeren zijn immers volkomen lethargische figuren, van wie de overrompelende ledigheid de lezer zowat van het papier naar de keel vliegt.

Nee, dan onze ‘niksnut’. Je kunt niet zeggen dat hij zijn best niet doet, ‘zijn pen heeft hij al duizend maal gebroken’. Uit onmacht, stel ik me zo voor. Of boosheid misschien, maar dan toch vooral op zichzelf. Hij doet me daarmee erg denken aan de woedende schrijver die Louis Paul Boon opvoert aan het begin van Mijn kleine oorlog: “op een anderen dag wenscht ge echter niets liever dan uw pen stuk te stampen op het vlak van uw schrijftafel – het is zeer plezierig zooiets maar ge zijt verplicht u den dag daarna een nieuwe pen te koopen – want schrijven doet ge toch, het is een natuurlijke behoefte”.

De tobberige schrijver uit het gedicht en die van Boon lijken wel wat op elkaar. En wat je ook van ze kunt zeggen, het zijn geen niksnutten! Maar wat doet die ‘niksnut’ dan in de titel? Dekt hij de lading met een onwaarschijnlijk bedrieglijke vlag? Of verwoordt hij de waan van de dichter, die oprecht meent dat een dag waarop hij geen gedicht geschreven heeft, een verloren dag is? Laten we eens wat dieper in het gedicht duiken.

Meteen al na zonsopkomst maakt de tekst melding van ‘de dagelijkse nood een gedicht aan te vliegen’. Dat ‘aanvliegen’ is tamelijk merkwaardig gekozen. Het kan heel neutraal ‘benaderen’ betekenen, maar is ook uit te breiden tot “agressief benaderen”. Hoe het ook zij, iets wat je benadert, moet er op een of andere manier al zijn. De volgende regel (‘hoe vang je een gedicht bij elkaar als je niets kunt’) ondersteunt die opvatting. Maar het wordt hiermee natuurlijk alleen maar erger. Het gedicht bestaat al en die niksnut van een dichter is nog niet eens in staat om het te pakken. Het gaat er blijkbaar niet meer om dat hij zijn best niet doet, want dat doet hij wel degelijk, zoals we gezien hebben. Nee, hij is een niksnut omdat al zijn getob en zijn boosheid niet het verhoopte resultaat hebben. Er is aan het eind van de dag geen gedicht, en daar gaat het om. Hoewel…

Na de middagpauze volgen er nog twee cruciale regels. Allereerst ‘wat stel je voor als je geen woorden vonkt’. Kennelijk worden er woorden van de dichter verwacht. Hij moet schrijven! Maar bestaat dat gedicht dan toch niet? Of bestaat het alleen als onstoffelijk idee en is het de taak van de dichter om er heel kunstig woorden bij te bedenken? Dat is in ieder geval geen uitzonderlijke opvatting. Bij Nijhoff, Achterberg en anderen vinden we er genoeg voorbeelden van. Het vangen van een gedicht (v4) kunnen we dan inperken tot “in woorden vangen”. En dat is bij uitstek de – onzichtbare – activiteit van een niksnut, want zoiets doe je in je hoofd. Niemand die het ziet. Het enige fysieke is dat je af en toe een paar “gevonden” woorden op moet schrijven. En daar zit hem nou net het probleem van onze dichter. Hij heeft al duizend pennen gebroken omdat die dekselse woorden maar niet willen komen. Gek wordt hij ervan!

En dan volgt die ene haast fatale regel: ‘wat levert een ziel tegenwoordig op’. Je hoeft je als lezer niet in de meest vreemde bochten te wringen om hier Faust en Mephisto aan het werk te zien. Je ziel verkopen aan de duivel is kennelijk het overwegen waard. Hoe ver wil onze dichter gaan om zijn doel te bereiken? Niet zo heel ver, blijkbaar. Want hij heeft ‘ook vandaag geen gedicht tegen het avonduur’. Is het dan toch een niksnut, omdat hij niet bereid is om tot het uiterste te gaan? Of mogen we zo’n hoge tol ook niet van hem verlangen?

Intussen is er met deze ‘Notities van een niksnut’ nóg iets wonderlijks aan de hand. Alles lezend en overwegend kunnen we immers vaststellen dat al dat getob en gedoe wel degelijk tot een gedicht hebben geleid. Het ligt hier immers vóór ons, duidelijk zichtbaar op bladzijde 28 van de bundel! Net als Waskowsky’s vraag wat die boer in hemelsnaam doet, resulteert ook deze worsteling heel paradoxaal in iets waarvan we zojuist nog het tegendeel gelezen hebben. Vreemd? Nee, in poëzie kan nou eenmaal meer dan in de echte boze buitenwereld. Dat is zowel de betekenis als de betekenisloosheid van kunst. Als alles kan, kan er in feite niets. Zo bezien is de ‘niksnut’ uit de titel uiteindelijk iemand die weliswaar iets maakt, maar ‘niks’ dat direct praktisch ‘nut’ heeft. Die ‘niksnut’ is dus gewoon een –waarschijnlijk goeie– dichter, die de strekking van zijn werk heel helder overziet. Hij weet dat hij het niet moet hebben van de dagelijkse realiteit tussen ochtend- en avondzon. Zijn licht is het bronlicht van de poëzie.

 

 

Bonterik Sterrenzager
Tijs van Bragt
Uitgeverij De Kaneelfabriek
ISBN 9789083011943

 

 

 

 

Over de auteur

Jan de Jong

- (1954) studeerde Nederlands en literatuursociologie in Tilburg en Nijmegen. Hij is redacteur letteren van cultureel webmagazine CuBra.nl, recenseert poëzie voor verschillende papieren en digitale media en is co-auteur van Zelf gedichten lezen, een bundel essays over moderne Nederlandse poëzie.