Ranonkeljaar 2019: afsluiting
Het jaar 2019 is ten einde en daarmee ook het Ranonkeljaar, onze viering van 50 jaar Ranonkel, of
de geschiedenis van een verzelving (een soort epos). In 52 weken behandelden we de 52 hoofdstukken van het bijzondere boek van Jacques Hamelink.
Uiteindelijk hebben 17 mensen meegewerkt aan het Ranonkeljaar, waarvan een kern van acht personen elk vier of meer bijdragen voor hun rekening nam. We danken allen zeer hartelijk voor al het moois en interessants dat ze naar aanleiding van de hoofdstukken van Hamelink hebben gemaakt. In volgorde van opkomst: Astrid Lampe, Jaap Blonk, Ana Roelofs, Jonathan Griffioen, Jana Arns, Nanne Nauta, Han van der Vegt, Judy Elfferich, Danny Dobbelaere, Dominique De Groen, Veva Leye, Martijn Benders, Leon van Bokhorst, Arnoud Rigter, Sylvia Hubers, Piet Gerbrandy.
Zij hebben door de aard, vorm, en inhoud van hun bijdragen dit jaar veel aspecten van Ranonkel in het licht van onze huidige tijd gezet.
Laten we ter afsluiting 40 jaar teruggaan in het verleden. In Ons erfdeel verscheen een essay van Hugo Bousset over Hamelink. Daarin onderscheidt hij drie fasen in het werk van Hamelink, waarvan Ranonkel de tweede vertegenwoordigt. Wat Bousset zegt over het boek raakt vele thema’s en toont de complexiteit goed. Bovendien vormt het een mooie samenvatting. Het geeft ons de gelegenheid om -voor de laatste keer in dit Ranonkeljaar- Hamelink’s boek vanuit weer een ander perspectief te beschouwen.
De tweede fase van Jacques Hamelinks evolutie, de fase van zijn opus Ranonkel, is de fase van grotere vormbeheersing, meer diepgang, betere stofbeheersing (cf. supra). Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving (1969) legt de puzzelstukjes van de drie verhalenbundels tot een grootse mozaïek bijeen. De val van de mens in de vangarmen van vleesetende planten en moerassen was vaak een vlucht uit de overbeschaafde stenen wereld. Weer opteert Hamelink in de figuur van de Ranonkelgod meer voor het primitief-vitale leven dan voor het taboe-achtige bestaan in de stenen orde. Deze kritische terugkeer naar een pre-middeleeuwse plantaardige vrije levensvorm wordt opgeroepen in een ongeziene elefantiasis van de verbeelding, in een schrijfkramp die duurde van 18 febr. 1968 tot 17 mei 1969. Het bijbels-mytische opus werd opgedragen aan de nagedachtenis van Jheronymus Bosch, hoewel men Hamelinks Ranonkel ook kan associëren met Fellini’s Satyricon, Dantes Hel, Walschaps Houtekiet of Günter Grass’ Der Butt. Hamelinks barokke verbeelding slingert zich als een gordel van smaragd met een unieke taalkracht over de 366 bladzijden. Het boek is een ‘opus’ dat in en door de taal orde en struktuur schept in de chaotische geschiedenis van mensen, planten en dieren. Het is een scherpe waarschuwing aan onze stenen, gedepersonaliseerde konsumptiemaatschappij, een tot taal gekristalliseerde profetie voor een betere wereld. Hamelink gaat de chaos te lijf met het enige en ultieme middel waarover hij beschikt: de taal. Het woord is hier onthuller van de waarheid geworden. Dit ‘soort epos’, deze geschiedenis van de belaagde kiemwording van de oergod Ranonkel, is – net zoals James Joyces Ulysses– ingebed in diverse struktuurpatronen. Er is de levensloop van een mens, op zoek naar zichzelf. Deel I Melk & Slaap verwijst b.v. naar de geboorte, maar ook naar het ontwaken van de oerboom Ranonkel onder de vlijtige handen van Evarist Schouwvagher, die zich alleen nog voedt met melk en voorts slaapt in de schoot van zijn boom. Evarist wordt Ranonkel. Natuurlijk beantwoordt de struktuur ook aan de gang van de natuur: de vier delen verwijzen naar de vier seizoenen van mei tot mei. Er zijn evenveel hoofdstukken als er weken zijn in één jaar: 52. Overigens korrespondeert de groei, bloei en het verval plus de wederopstanding van de Ranonkelgod met talrijke mytes in primitieve natuurreligies, waarin de levensboom centraal staat. Niet minder belangrijk is de invloed van de bijbel op de kompositie van Ranonkel. De eerste drie delen van het boek, te weten I. Melk & Slaap, II. Destruktie = Reorganisatie en III. Opborrelende Stenen korresponderen met het Oude Testament, dat eveneens uit drie grote delen bestaat: I. Thora (Wet), II. Nebeïm (Profeten) en III. Ketoebim (Geschriften). Samen vormen die drie delen 45 boeken, wat overeenkomt met de 45 hoofdstukken van de eerste drie delen van Ranonkel. In de Thora komt het Scheppingsverhaal voor. Deel I Melk & Slaap is ook een soort Genesis en bestaat uit zeven hoofdstukken, de zeven scheppingsdagen. In het zevende hoofdstuk rust Evarist, de ‘schepper’ van het Ranonkelrijk, uit. De Profeten van Ranonkel zijn Trevalje en Mabelis, die de boodschap van de natuurgod uitdragen en klans stichten. In de Geschriften bouwen de Joden een eigen stad, Jeruzalem, na de terugkeer uit Babylonië. In het derde deel van Ranonkel rijst de stenen stad op. Wat Deel IV De 1 Mei-viering en het Aanhangsel betreft, die verwijzen naar het Nieuwe Testament, het Passieverhaal van Jezus Kristus, mutatis mutandis Ranonkel. Hamelink plaatste in zijn slotdeel zeven hoofdstukken; het Nieuwe Testament bestaat uit zeven delen: de vier Evangeliën, de Handelingen van de Apostelen, de Brieven van Paulus en de Katholieke Brieven. De Apocalyps van Johannes staat voor het Aanhangsel. Het is nodig kort de vier delen van Ranonkel te overlopen in een syntetisch moment van al deze struktuurelementen.
In I. Melk & Slaap komt een gepensioneerd brievenbesteller ten tonele, die door zijn kinderloos huwelijk en de terreur van zijn eega, de Reuzin, gefrustreerd zijn dagen slijt. De in een ‘combinatie van kakstoel en troon’ vervettende vrouw haatte planten, water, zon, lucht, al wat leeft. De troon van de Reuzin zal heel het boek door het symbool blijven van de nieuwe stenen orde. Maar eerst moet de plantaardige orde nog gevestigd worden, waarvan het ranonkelplantje het blijvend symbool is. Bij de bevrijdende dood van de Reuzin kan Evarist zijn planttjes koesteren en vooral zijn ranonkelplant schiet in één nacht op tot een sterke, vliezig glanzende plant, die uit zijn pot is gesprongen, alle andere planten omstrengelt, uit het huis groeit en ten slotte heel de straat tot een oerwoud maakt. Evarist voelt zich ‘een klein koud zaadje van besefhebben’, de profeet van de godplant, het hart van de Ranonkelgod, een verpopping onderweg naar een allesomvattende korrel die het universum doorziet. Deze anti-god, deze natuurgod heeft dezelfde struktuur als de vroegere god: God zelf (maar dan in een immanente visie), God de zoon of Kristus (de antikrist Ranonkel) en de profetische voorloper (Evarist). Van het begin af aan is er verzet tegen het ranonkelrijk door de timmerman Scherpende en de pinguinachtige ‘pastoorsvogel’. De dronken Evarist slingert hen (voor wie het ranonkelrijk teruggrijpt naar ‘het meest primitieve voorchristelijke stadium’) een profetisch manifest voor een ‘gouden tijd’ in het gezicht: ‘De kerken worden van koek maar geen mens die erin hapt, het brood verandert in stenen omdat niemand meer honger heeft, de eekhoorns stellen een nieuwe kalender samen, een kind kan de was doen, alle priesters krijgen hun zaad vrij, koeien grazen in de appelaars, over de weide schaatsen knotwilgen en kinderen, de lopende band wordt stopgezet’
In II. Destructie = Reorganisatie komt het Ranonkelparadijs tot stand. Het wordt een echte terugkeer naar het prekristelijke, adamische karakter van de mensheid, een zuiver primitivisme voor de zondeval. De straatbewoners luisteren niet langer naar de timmerman en de pastoor en houden op met kappen – behalve de vleeshouwersknecht. De mensen zijn blij dat het zenuwslopende lawaai van de elektrische apparaten is uitgevallen. Ze klimmen in de bomen en nestelen er zich. Zorgeloos praten ze over Ranonkel die de dingen ‘in het juiste licht’ heeft geplaatst. De naam Ranonkel wordt overgeleverd als een verenigend magisch woord, vooral door de klans rondom de profeten Mabelis en Trevalje. Aartsparadijselijk vrij zitten mannen en vrouwen in hun blote flikker lui te zonnen. Een ludieke liefdesmaatschappij komt tot stand: de mensen hebben amper honger of dorst, niemand heeft langer dan een half uur slaap per etmaal nodig, iedereen beoefent haast ononderbroken de liefde, niemand sterft. Mismaaktheden verdwijnen, stokoude mannen en vrouwen worden opnieuw potent. Alle liefdeskombinaties worden uitgeprobeerd. Het baren gebeurt zonder moeite. Kinderen worden grootgebracht met het vocht en het vlees van de Ranonkelvruchten. Geen verzet mag baten, noch van pastoorsvogel, timmerman en vleeshouwersknecht, noch van wethouder Horlpyp, noch van het knekel- en bottenregiment van Papa Boem! De ‘hangende tuin der lusten’ triomfeert en Mabelis kondigt aan dat (Evarist) Ranonkel de wortel bereikt heeft en als een alwetende korrel zal terugkeren. Bij profeet Mabelis, tronend op de Boom des Levens, voegt zich de trommelslager Ranko en diens moeder, zwanger van een gereïnkarneerde kiemgod.
III. Opborrelende Stenen beschrijft het ontwaken van (Evarist) Ranonkel in een elleboogvormende kromming van een ‘naar de diepste diepte reikende reuzenwortel’. Hij voelt zich ‘een klein in zichzelf opgerold, van alles op de hoogte zijnd slim oeroud mikro-organisme. Zijn ene alziend oog ziet hoe de verdronken stenen in grote aantallen opborrelen. Verstenende regen bezet bladeren en takken, het hout zelf versteent, een nieuw Jeruzalem rijst uit de grond rond een uiterst grillige gotische katedraal. De pastoorsvogel huilt van vreugde: het heidense hout wordt in het vuur geworpen en vervangen door de stenen stad Gods. Uit grotmonden duiken, onderdanig buigend, de vroegere takbewoners op. Ze zijn half versteend door de drab, ziek en mager (de Ranonkelvruchten worden rot). Samen schreeuwen ze om genade voor hun zonden. De pastoorsvogel heet nu Genadevader. De timmerman Scherpende reageert zijn psychopatische kinderhaat af door vooral de jongsten af te rossen. De mensen werken zich krom aan de wederopbouw van de stad Gods. ’s Avonds zijn ze te moe om te spreken, om te beminnen. Zij denken aan morgen: het verplichte zingen, de verplichte kerkgang, de slagen van Scherpende bij het werk, de tirannie van de vleeshouwersknecht, die koning van het stenen rijk wordt. De stad wordt geregeerd door een Vogel en een Varken. De Vogel ontwerpt een kitscherig bedevaartsoord waar afzichtelijke bedelaars om genezing smeken; het Varken voedt zich met de bloedkoek van stieren, gedood tijdens walgelijke openbare slachtingen. Maar steeds draagt iedere maatschappijvorm de kiem in zich van zijn tegengestelde: Ranko de trommelslager verkondigt een wederkeer van Ranonkel; uit Mabelis’ overvloedige mest schiet een éénogig plantenwezentje uit de grond: Ranonkel. Ranko’s moeder is zwanger van een nieuwe Heiland.
Hoop op een terugkeer van dat heerlijke Ranonkelrijk beheerst IV. De 1 Mei-viering. Meteen drukt Jacques Hamelink daarin zijn hoop uit op een ludieke maatschappij, die uit de ruïnes van de stenen orde zou oprijzen. (Vergeten we niet dat Ranonkel ontstond in de alternatieve sfeer van de jaren 1968-’69!) Maar eerst moet de wraak zijn beloop kennen. Een vreselijke processie zet zich in gang. Beschonken en verkleed rukt de menigte op, de pinguinstoel en het kruisbeeld dragend. Mabelis’ woning wordt vernietigd. Scherpende spijkert eigenhandig het uitgerokken Ranonkelmannetje op het kruis. Dit kruis moet door Mabelis, de zwangere vrouw en de trommelslager naar de Tronkberg gesleept worden. Dit passiespel, dat bittere ernst is, wordt gevolgd door nietsvermoedende Amerikaanse toeristen, die menen dat de kruisiging van Kristus uitgebeeld wordt, waarbij Jezus zichtbaar is als ongeboren kind (de onbevlekt ontvangen zwangere moeder van Ranko), als opgroeiende knaap (Ranko), als man van smart (Mabelis) en als gekruisigde verlosser (het Ranonkelmannetje). Net zoals Jezus wordt Mabelis als een parodie-koning behandeld: hij krijgt een besmeurde mantel en wordt overgoten met drek. Ten slotte spijkert Scherpende hem bovenop het Ranonkelmannetje vast. De moedermaagd baart nu een nieuwe Heiland, maar die wordt meteen door het Varken tegen het kruishout te pletter geslagen. Zo zijn de drie inkarnaties van de natuurgod vermoord. Alleen Ranko blijft nog over. Hij trommelt de goede boodschap uit. De kinderen volgen hem. De dood bevat de kiemen van een nieuwe geboorte. Reeds zijn geheimzinnige en levenwekkende tekens waarneembaar, zoals geraniumbloed, bloembollen, katten vol embryo’s, verboden boeken, drankmisbruik, zich bevrijdend sperma en vogelnestjes. Ranko is de vierde Ranonkel. Hamelink is Ranko.