Gepubliceerd op: maandag 30 december 2019

EI 197: Jana Arns – Cadzand

 

Zij is een schim met trillende ouders.
De camera vindt geen focus.

Een hond hapt net niet naar haar been.
We vangen allen bot, denk ik

en smeer het brood in met crème.
Zij verbrandt haar tong bij elke hap,

filtert het zout uit zee. Wij kijken toe
vanaf de strandpaal met het ijsje.

Mocht ze verloren lopen,
wil ze ons nog vinden?

 
____
Het gedicht lijkt gebouwd op een lijn van associaties. Eerst komt de ‘schim’, daarna de ‘camera’ zonder ‘focus’. Eerst komt de ‘hond’, daarna het ‘bot’. Eerst komt de ‘crème’, daarna het ‘verbrand’en. Eerst komt de ‘zee’, daarna de ‘strandpaal’. Eerst is er ‘verloren lopen’, daarna (terug) ‘vinden’.

We kunnen dit gedicht op verschillende manieren lezen. Natuurlijk als een dagje aan het strand, met ‘ouders’ die foto’s maken van hun dochtertje, dat in zee speelt. Ze smeren brood, lopen over het strand. Maar er is iets vreemds aan de hand. Waarom ‘trillen-‘ de ‘ouders’? Zijn ze bang? Is het zo heet dat de lucht trilt? Staan de ouders ook op de foto en wie neemt de foto dan? Of is het een video-‘camera’? Ook met de ‘zij’ is er iets raars. ‘Een hond hapt net niet naar haar been.’ Ziet ‘haar been’ eruit als een ‘bot’? betekent dat dat ‘zij’ erg mager is? ‘Zij verbrandt haar tong bij elke hap’ en heeft blijkbaar een problematische relatie met eten. De ‘ik’ probeert die relatie te verbeteren door ‘het brood’ in te smeren met ‘crème’. Dat is zorgzaam; behoort de ‘ik’ tot de ‘trillende ouders’? Proberen ze met ‘het ijsje’ hun dochtertje te verleiden iets te eten? En is ‘het ijsje’ een ijsje dat ‘wij’ vasthouden voor het meisje (dat blijkbaar het ijsje snel in de steek heeft gelaten)? Of is het een reclame-object waardoor ‘de strandpaal’ van andere strandpalen onderscheiden kan worden zodat het (terug)’vinden’ makkelijk zou moeten zijn. Waarom dan toch de twijfel daarover in de laatste strofe?

We zouden ook kunnen zeggen dat het gedicht gaandeweg zijn ‘focus’ vindt. Dat het een momentopname is niet alleen van een dagje aan het strand maar ook van het proces van opgroeien. En daarmee van het loslaten door de ‘ouders’, die de eigen ‘wil’ (v10) moeten accepteren. Het gedicht stelt als een ‘camera’ scherp op de zorgen van de ouders.

Er is ook een andere lezing mogelijk waarbij ‘zij’ in v6 terugslaat op de ‘hond’ in v3. Die ‘hapt’ enthousiast in de branding, zodat het lijkt alsof ze ‘haar tong’ ‘verbrandt’. Daarbij hapt de hond ‘net niet naar haar been’, maar komt blijkbaar vervaarlijk dichtbij het meisje dat in zee speelt. De laatste strofe lijkt ook in deze lezing over het meisje te gaan en niet over de hond, die immers als ‘een hond’ niet bij de ‘ik’ lijkt te horen en bijgevolg ook niet bij de ‘wij’. Maar de ‘wij’ hoeven niet per se de ‘ouders’ te zijn. De ‘ik’ overpeinst: ‘we vangen allen bot’. Hierdoor wordt ‘wij’ veralgemeniseerd tot “iedereen”. Ook verwijst het ‘bot’ ‘vangen’ naar de visserij op de ‘zee’. De ‘zee’ wordt daarmee bron van voedsel en speelt zo mee in het thema over eten in het gedicht. Maar ook telt de zee als uitgestrekte watervlakte waar je ‘verloren’ kunt raken. Van alles en iedereen.

‘Zij is een schim’ zegt het gedicht aan het begin. En misschien is er geen sprake van scherpstellen en blijft dat zo. De ‘zij’ doemt in het gedicht op, maar er ontstaat geen volledig beeld. De eerste versregel roept (doordat de sch-klank van ‘schim’ doorwerkt) het woord “schouders” op. Verderop treffen we ‘haar been’, ‘bot’, en ‘haar tong’. Losse lichaamsdelen die een verre van volledig beeld geven. De korte, afgemeten zinnen waaruit het gedicht bestaat, versterken die indruk. Een serie foto’s die elk een fragment tonen, maar samen niet het totaal. Ook de twijfel over het ‘vinden’ in de laatste strofe past hierbij. Er is geen sprake van een vasttstaand feit of scherp beeld. Bovendien slaat het terug op het niet ‘vinden’ van de ‘focus’ in de eerste strofe.

De eerste strofe suggereert dat zij ‘een schim’ is omdat de ‘camera’ niet scherp kan stellen. En dus alleen een schim lijkt vanuit de camera gezien. Maar we kunnen het ook omdraaien: ‘zij is een schim’ en daarom kan de ‘camera’ haar niet scherp in beeld krijgen. Ze behoort tot het schimmenrijk – is ze overleden? Of nooit geboren? ‘We vangen allen bot’, staan uiteindelijk met lege handen, alles ‘verloren’. ‘Zij’ leeft alleen in herinnering of verbeelding. Of is dit alleen het doembeeld van de bezorgde ouders?
Er speelt hier een religieuze ondertoon. Het ‘brood’, de visserij, de wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging van Jezus, het ‘verloren lopen’ van een ziel, het ‘ons’ van een kerkgemeenschap.

Het is een sober gedicht. Korte woorden, korte zinnen -‘trillende’ (v1) is het enige bijvoeglijk naamwoord. Geen opsmuk. Het geeft een unheimisch gevoel, en zorgt ook voor een serieuze toon. Er zijn veel klankovereenkomsten. De korte i-klank in de eerste strofe en de ij-klank in de vierde bijvoorbeeld. Vele (bijna-)alliteraties en half-binnenrijmen. Het is onnadrukkelijk en versterkt het gevoel dat er iets bijna gezegd wordt maar niet helemaal. Dat de ‘schim’ opgeroepen wordt, maar noodzakelijkerwijs een schim moet blijven.

 

 

Het is het huis dat niet goed alleen kan zijn
Jana Arns
Uitgeverij P
ISBN 9789492339966

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.