Gepubliceerd op: maandag 16 december 2019

EI 195: Tsead Bruinja – man vrouw zon lamp mist hond schaap

 

man vrouw zon lamp mist hond schaap
dans vuur deur hond vrouw zon lamp
mist hart hoofd dak bloem voet bad
vuur bed zoon muur hond kat schaap
lamp broek schoen trui sprong lach lamp
traan dans vrucht warm spook kruik boom
tak naam bank kat stoel kuil schep
bal tuin boek groen maan hand lijst
mist vuur zon plek slaap hoed muts
klok hoofd muur spel ziel god muur
mist broek schoen trui los bel been
sok hond hart hoofd vuur lamp steun
zon maan wolk blauw beek rots zoon
vrouw traan ziel god los maan broek
schoen hond kat schaap lamp voet been
licht tast mond zoet zuur beek vlecht
vlecht man vlecht vrouw mond hand zoet
vlecht slaap vlecht kruik schep hand zoet
hand mond hand oog mond hand mond
hand oog mond oog hand beek hart
beek beek beek hart beek beek beek
vrouw man vrouw man oog mond hart

 
____
Dit gedicht dwingt de woorden in een raster: 22 versregels van elk 7 woorden van 1 lettergreep. Er is geen zinsopbouw, er zijn geen leestekens, woorden van meer dan 1 lettergreep zijn uitgesloten. Vrijwel alle woorden zijn te lezen als zelfstandig naamwoorden (eigenlijk alleen ‘warm’ en ‘los’ niet), sommige zijn daarnaast op te vatten als bijvoeglijk naamwoord (‘groen’, ‘zoet’, ‘zuur’, ‘blauw’) of als werkwoord (‘mist’, ‘bad’, ‘vlecht’, ‘slaap’, etc). Veel woorden worden herhaald, sommige zelfs meerdere malen, maar aardig wat woorden komen slechts één keer voor, te beginnen bij ‘deur’ in v2.

We kennen zo’n soort raster van het leesplankje. Daarvan zijn in de loop der jaren heel wat versies gemaakt, van raam-roos-neef tot aap-noot-mies tot boom-roos-vis. We herkennen veel woorden in het gedicht die op verschillende versies van het leesplankje voorkwamen: ‘vuur’, ‘voet’, ‘boom’, ‘bel’, ‘boek’, ‘muur’, ‘schoen’. Thematisch gezien sluiten andere woorden uit het gedicht hierbij aan. Zo komen we meer kledingstukken tegen (‘sok’, ‘trui’, ‘broek’, etc), meer natuur (‘zon’, ‘beek’, ‘mist’, ‘rots’, etc), meer dieren (‘hond’, ‘kat’, ‘schaap’, etc), meer lichaamsdelen (‘mond’, ‘hoofd’, ‘oog’, etc) en meer gebruiksvoorwerpen (‘lamp’, ‘bad’, ‘dak’, etc). Het gedicht kent ook enkele abstracte woorden die niet snel op een leesplankje zullen verschijnen: ‘spook’, ‘ziel’, ‘god’.

Door de strenge opzet van het raster gebeuren er een paar dingen in dit gedicht. Zo leiden de woorden van één lettergreep ertoe dat er niet een lekker metrum kan ontstaan. We zouden diverse ritmes over deze woorden kunnen leggen, maar de basis blijft een schools gevoel van opdreunen. Aan de andere kant ontstaat juist een grote klankencoherentie doordat zowel klinkers als medeklinkers veelvuldig hergebruikt worden. Naast inhoudelijke verbindingen tussen de woorden door categorisering en associatie lopen er ook klankverbanden. Door bovendien ook woorden te herhalen gaat het gedicht verder dan het leesplankje. Het wil ons opnieuw leren lezen. Het is op zoek naar een eigen grammatica en een eigen syntaxis.

Er zijn twee opvallende versregels in het gedicht. Zo bestaat v8 uit woorden die niet herhaald worden in het gedicht, met uitzondering van ‘hand’. Dat woord wordt hier geintroduceerd en zal pas aan het einde (na v16) veelvuldig herhaald worden.
Ook v16 bestaat uit woorden die daarvoor niet in het gedicht voorkwamen (met als uitzondering ‘beek’). Van die zeven woorden blijft het voor ‘licht’, ‘tast’, en ‘zuur’ bij deze ene keer. De andere vier woorden worden veelvuldig herhaald in de laatste zes versregels van het gedicht. Het is zelfs herhaling troef in dit laatste deel: 6 versregels van 7 woorden betekent 42 woorden, maar het zijn slechts 11 unieke woorden. Door die sterkere herhaling ontstaat er een sterker ritme. Tegelijk blijft het zoeken naar de juiste vorm om woorden bij elkaar te zetten. Zo komt het veelvuldig herhalen van ‘beek’ in v21 haperend over.

De sterkere herhaling doet ook vermoeden dat het gedicht met dit einde tot de kern komt. We kunnen het hele gedicht lang verschillende verbanden tussen de woorden leggen. Dat is hoe taal werkt. Maar het gedicht wijst daardoor vele kanten op. Hier aan het einde zijn er minder unieke woorden. Deze woorden horen blijkbaar echt bij elkaar. Het blijft zoeken in welke volgorde precies en met welke graad van herhaling. Maar deze woorden zijn het. Het woord ‘vlecht’ lijkt hier dan ook een zelfreflexief karakter te hebben (zoals het woord ‘lijst’ dat eerder al had voor het hele gedicht): de woorden worden tot een patroon gevlochten. Misschien ook eindigt het gedicht daarom met een woord dat we wel als synoniem voor “kern” gebruiken: ‘hart’.
De laatste drie woorden van het gedicht bevatten bijna alles: waarneming, actieve mogelijkheden, voeding, zingeving, spreken, lezen. Ze vormen zo de kern van lichaam, leven, en liefde. En ook van taal en poëzie: ‘oog mond hart’.

 

 

 

Ik ga het donker maken in de bossen van
Tsead Bruinja
Uitgeverij Querido
ISBN 9789021418629

 

 

 

 

 

Over de auteur

Jeroen van den Heuvel

- Jeroen vertaalt poëzie en kinderboeken. Daarnaast schrijft hij essays over poëzie. Hij is redacteur van ooteoote.nl.